We hangen een dik half uur aan de telefoon als ze ineens begint te zingen. Niet even snel om een melodie in herinnering te brengen, maar uit volle borst, met zorgvuldig aangebrachte vibraties en stiltes tussen de regels.
How I got over
How did I make it over
You know my soul look back and wonder
How I made over
Going on over all these years
You know my soul look back and wonder
How did I make over
De verbinding is krakerig, maar de stem is krachtig. Het is een heldere zaterdagochtend in november en Mildred Whitehorn is bij haar dochter in Louisiana. Het kostte enige moeite maar via een nichtje en haar dochters is het me gelukt een afspraak te maken met de vrouw die in de jaren zeventig een handvol singles uitbracht onder de artiestennaam Veda Brown en van wie ik eigenlijk weinig weet, afgezien van een handvol kale feiten. Ze heeft me net verteld dat ze nog altijd een liefhebber is van old school gospel, de muziek waarmee ze opgroeide. En How I Got Over, dat lied is haar misschien het meest dierbaar. Mijn God, wat moet ze het al vaak gezongen hebben.
Het lied werd in 1951 geschreven en uitgebracht door Clara Ward. Vaak wordt aan How I Got Over een betekenislaag toegekend die te maken heeft met de Afro-Amerikaanse mensenrechtenbeweging. In haar memoires schreef Clara’s zus Willa over de ervaring die ten grondslag lag aan How I Got Over. Met haar zus en moeder Gertrude en leden van de begeleidingsgroep reisden The Clara Ward Singers in een Cadillac door het door rassenscheiding getekende Zuiden van de Verenigde Staten in 1951. Op weg naar Atlanta in Georgia werden ze gespot door een groep witte mannen. Een groep zwarte vrouwen in een luxe Cadillac! Ze werden klemgereden, geïntimideerd en belaagd met racistische leuzen. Ineens wist Gertrude Ward wat ze moest doen. Ze veinsde dat ze bezeten was door demonen, maakte schokkerige bewegingen en sprak de meeste waanzinnige vloeken en bezweringen uit over de mannen en de molestanten snelden er vandoor.
How I Got Over werd behalve door Clara Ward opgenomen door onder anderen Aretha Franklin en Mahalia Jackson. De laatste zangeres zong het ten overstaan van een menigte van 250.000 mensen tijdens de Grote Mars naar Washington voor werk en vrijheid, in 1963.
Mahalia Jackson is van jongs af aan de grote heldin van Mildred Whitehorn. Ook voor haar is gospel altijd verweven geweest met de Afro-Amerikaanse beweging. Wie de plattegrond van haar geboortestaat Missouri bekijkt ziet in het zuidoosten een klein uitstulpsel, als de hak van een laars. In die bootheel werd ze als Mildred Pulliam in december 1949 geboren in een familie waar de eindjes aan elkaar werden geknoopt. ‘Het was erger dan slavernij,’ vertelde ze in een publicatie over de gospelscene in Missouri. ‘Ze deden niets anders dan werken, en iedere cent ging op aan de eerste levensbehoeften. Mijn moeder had een verschrikkelijk mens kunnen worden door de omstandigheden waarin ze opgroeide. Maar door Gods zegen groeide ze en werd ze een vrouw, weet je, ik bedoel een echte vrouw. Ze kreeg twaalf kinderen en voedde ook de zes kinderen van haar zus op. We waren met ons achttienen thuis. Traditionele gospels herinneren me aan de strijd die mijn ouders hebben geleverd. Ze hebben het gered doordat hun ouders het gered hebben. Het herinnert me ook aan het feit dat het niet vanzelfsprekend is allemaal, dat de slechte tijden misschien weer terugkeren.’
Haar vader verdeelde zijn tijd als lasser en smid en als pastoor in twee kerken. Bouwde het huis waarin zijn dochter opgroeide met z’n eigen handen. En voor hij preekte in de kerk, zong hij. Liederen als There’ll Be A Fire One Day That The Firemen Can’t Put Out. Als dochter van een pastoor groeide Mildred op met gospel, maar het waren inmiddels de jaren zestig, dus als tiener luisterde ze ook naar Motown, vertelt ze nu. ‘Ik bracht weinig tijd door met anderen, sloot me op en luisterde naar muziek. Behalve naar Mahalia Jackson luisterde ik naar de soul van Aretha Franklin, Gladys Knight en Diana Ross. Gospel of soul, voor mij maakte het geen verschil. Met een bandje, The Decisions, deed ik twee, drie keer week een show dus ik was sowieso al wel bezig met seculiere muziek. Het was een rockbandje, maar ik voegde daar als leadzangeres soul aan toe. Toen ik bij Stax tekende, hoopte ik gospel te kunnen opnemen maar daar was geen sprake van. Het kwam erop neer dat ik deed wat ze van mij verwachtten. Dat wrong wel een beetje natuurlijk maar ik dacht er toen niet over na. Ik wilde zo graag zingen dat ik gewoon deed wat ze van me vroegen.’
Het zijn geen teksten die een vroom meisje uit de bible belt op het lijf zijn geschreven. Wat Veda Brown (de achternaam is ontleend aan haar moeders meisjesnaam, de voornaam wordt op de Stax-burelen bedacht) in de schoot krijgt geworpen zijn bekentenissen van overspelige echtgenotes en zinnelijke verlangens van minnaressen van bedriegende echtgenoten. Een van de eerste demo’s die ze opneemt is het op dat moment nog niet eerder opgenomen If Loving You Is Wrong (I Don’t Want To Be Right), dat later een grote hit wordt in de versie van Luther Ingram en ook bekend is in de lang uitgesponnen versie van Millie Jackson. If Loving You Is Wrong is het ultieme liedje over driehoeksverhoudingen met een bedrieger, een bedrogene en een femme of een homme fatale. Het is in de vroege jaren zeventig, met het oplaaien van de seksuele revolutie, een veelbeproefd thema. Nu Mildred uit Kennett Veda Brown is geworden wordt ze gecast als een streetwise verleider die van wanten weet.
If Loving You Is Wrong is nog maar het begin. De titels van de liedjes die Stax voor haar kiest spreken boekdelen: I Know It’s Not Right (To Be In Love With A Married Man), Guilty en Take It Off Her (And Put It On Me). Beluister ze achter elkaar en ze klinken als de kronieken van een vrouwelijke Casanova. Als er al eens gebeden wordt, dan is het voor nóg een nacht met die verboden liefde, zoals in het parlando-intro van I Know It’s Not Right. Het klinkt allemaal heel oprecht en doorleefd, maar hoe verhield ze zich in werkelijkheid tot die teksten?
‘Ik zal je vertellen,’ zegt ze, ‘ik had nooit maar dan ook echt nooit iets meegemaakt dat in de verste verte leek op de ervaringen waarover ik zong. Ik ben getrouwd met m’n high school-liefde, hij was de eerste die ik gekust heb en ik ben nog steeds met hem. Ik heb er nooit een seconde over geaarzeld of ik die teksten zou zingen. Zelfs al kreeg ik er geen cent voor, dan had ik ze nog gezongen. Zo graag wilde ik zingen en platen maken.’
Hemels
Het eerste nummer waarop ik haar stem hoorde bleek meteen haar mooiste. Het is een van die liedjes die je onmiddellijk het gevoel geven dat ze er altijd al zijn geweest, een instant klassieker die je om een onduidelijke reden al die jaren over het hoofd zag. Het merkwaardige is alleen dat het juist helemaal niet vreemd is dat ik het niet kende. Veda Brown is bepaald geen bekende zangeres, ze is zo iemand op wie je pas in een lagere bodemlaag stuit tijdens het graven naar deep soul. Don’t Start Lovin’ Me heet het – nota bene het B-kantje van een tamelijk nondescripte versie van Peggy Lee’s Fever – en het kost geen enkele moeite ervoor te bezwijken.
Dat is natuurlijk in de eerste plaats de verdienste van het liedje en van Veda Brown, maar in dit geval zonder enige twijfel ook van de bloedmooie achtergrondvocalen. Ik heb het nu eindelijk kunnen checken bij de zangeres, maar eigenlijk twijfelde ik er niet aan: dit zijn de hemelse klanken van Hot Buttered Soul. Ze staan voor mij symbool voor muziek die mijn dochter en ik gekscherend de ‘Kan die man niet weg?’-muziek noemen. Omdat het zelden de zangers zijn uit de gouden tijd van de soul die me beroeren, vrijwel altijd de zangeressen, komen er nauwelijks mannen voor in mijn steeds verder uitdijende lijst met liedjes uit het tijdvak. Toch duikt er met grote regelmaat een zanger op. Maar waarom luistert een mens naar Al Green? Niet omwille van de reverend zelf, althans ik niet. Ik luister naar zijn muziek vanwege Quiet Elegance, het trio dat zich twelve feet from stardom achter hem opstelt en tekent voor zijn backing vocals. Precies zoals zelfs de meest verstokte Barry White-hater niet anders kan dan zwichten voor het zanggeluid van Love Unlimited. En zo luister ik naar de eerste soloplaten van zowel Isaac Hayes als David Porter niet om hun baritons of ingenieuze bewerkingen van klassiekers maar omdat zich achter hen elke keer weer een klein wonder voltrekt.
De arrangementen van Hot Buttered Soul – vernoemd naar Hayes’ symfonische plaat uit 1969 – zijn altijd hemels, in toefjes aangebracht, elk woord zorgvuldig afgewogen, als vocale bloemsierkunst. Geen syllabe te veel, geen noot te hoog of te laag. Ik hoor David Porter, die echt zijn best wel doet, niet eens, zo gefocust ben ik op HBS. Toe, nog een! Pas bij nadere beluistering hoor ik hoe ze in nummers als Just Be True en Guess Who nu eens zijn woorden herhalen en dan weer hun rol innemen als het koor in een Griekse tragedie. ‘Say you will! ‘ ‘I will, I will!’ En toch, steeds als ze gezongen hebben, lijken ze verdampt als etherische olie. Kan die man niet weg? Het is uitgesteld genot, het is de onbereikbare liefde. Het is de verlanglijst, niet de cadeaus, het is de voorpret, niet het feest. Het is de verklanking van een oningelost verlangen.
Luister. De strijkers vallen in, direct daarna de blazers. Dan een lieflijke stem, zoet. Baby, don’t start loving me, if you’re gonna stop. Veda Brown weet dat er geen houden aan is: dit wordt een onmogelijke liefde. Natuurlijk, ze gaat een geweldige tijd tegemoet, maar onafwendbaar volgt daarop de deceptie. Dit is geen man die ze voor zichzelf kan houden, deze relatie zal geen stand houden. Don’t say you’ll be here always, when you know you’re not. Het zoet verdwijnt naar de achtergrond, de muziek wordt dreigender totdat Hot Buttered Soul invalt: Don’t. Vooral de afgemeten toefjes een paar zinnen verder (‘Give me’, ‘Sweet!’) zijn typerend voor de arrangementen, die veelal geschreven werden door Pat Lewis, die het trio vormde samen met haar zus Diane en met Rose Williams. Ditmaal is er geen man die me het zicht beneemt. Op de voorgrond staat Veda Brown, een zangeres die precies de juiste snaar beroert. En daarmee klopt alles, de belofte wordt eindelijk ingelost. Veda Brown schakelt soepel tussen verzet en berusting, tussen naïveteit en straatwijsheid. Het ene moment dwingt ze respect af, het andere vertedering. En intussen stuwt dat heilige trio haar verder tot grote hoogten.
Mildred Whitehorn alias Veda Brown kan zich niet meer herinneren of Don’t Start Lovin’ Me in Muscle Shoals, het Mekka van de southern soul in Alabama, werd opgenomen, of in de Stax-studio in Memphis, zoals ze het antwoord op wel meer gedetailleerde vragen schuldig moet blijven. Vaak werkte ze met de muzikanten en zangeressen van Isaac Hayes. ‘Ik heb nooit met hem samengewerkt, maar hij was wel vaak aanwezig in de Stax-studio. Ik hield ook wel van optreden, maar het werken in de studio vond ik het allerfijnst. Ik kon uren doorhalen in die studio, werd nooit moe. Als ik ergens optrad was ik te vaak afhankelijk van muzikanten die beschikbaar waren op dat moment. Pas toen ik op zeker moment echt op tournee ging met een vaste band kreeg ik lol in het optreden. Toen wist ik tenminste wat ik van mijn begeleiders kon verwachten. Het enige dat ik vervelend vond was dat ik door dat continue reizen vervreemd raakte van mijn familie. De enige live-opname die ik had uit die tijd is overigens bij een brand vernietigd.’
In de nadagen van haar Stax-periode lukte het haar toch nog gospel op te nemen, maar die opnamen hebben – met uitzondering van een demo-versie van Take My Hand, Precious Lord, die op een verzamelaar staat die een paar jaar geleden verscheen – tot dusver niet het daglicht gezien.
Ze viel er altijd een beetje buiten, zegt ze. ‘Ik was een loner-type. Kwam uit een grote familie. De oudste, het moederlijke type, maar een loner. Ik was niet veel op straat, zag pas alcohol en drugs in het echt toen ik bij Stax had getekend. Ik heb er nooit om gemaald. Door mijn kerkachtergrond wist ik dat ik me mislukt zou voelen als ik me over zou leveren aan die levensstijl. Ik ging ook nooit naar de aftershow omdat ik wist dat het daar om drank en drugs draaide. Het werd me niet door iedereen in dank afgenomen, maar wat ik deed was steeds hetzelfde: ik liep na afloop van het optreden naar de menigte, introduceerde mezelf en schudde de nodige handen, en daarna snelde ik meteen terug naar m’n hotelkamer. Soms kreeg ik te horen dat ik niet sociaal genoeg was en dat ik het nooit zou maken in de business op deze manier, maar ik geloof er niks van dat dat een rol heeft gespeeld. Wat mijn carrière de das heeft omgedaan is een contract dat ik heb getekend met de man die mijn demo’s naar Stax bracht, een lokale dj genaamd Larry Robinson. Hij heeft misbruik van mijn naïveteit gemaakt door teksten op te stellen waardoor hij als het ware zakelijk eigenaar van me werd. Niemand wilde meer met mij werken als ze erachter kwamen aan welk contract ik vastzat. Ik heb, nadat Stax failliet ging, bij twee platenlabels geprobeerd mijn carrière voort te zetten, maar zodra ze erachter kwamen dat ze contractueel vastzaten aan Robinson lieten ze me meteen vallen. Hij zou ze te veel geld kosten. Als jong meisje begreep ik niet goed wat ik allemaal tekende, maar weet je wat hij gedaan heeft? Hij liet me een contract tekenen voor 32 jaar. Toen het contract verliep was ik de vijftig al gepasseerd. Eigenlijk wist ik al kort nadat ik begon dat het snel over zou zijn me. Er werd achter m’n rug gesproken over dat contract, ik voorvoelde wel dat ik een probleem zou krijgen.’
Als ze terugblikt op haar Veda Brown-tijd strijden trots en teleurstelling om voorrang. Short Stopping wordt een bescheiden hitje in 1973, maar verder krijgen de singles geen noemenswaardige kans omdat ze de pech had te starten in de nadagen van Stax. Vijf jaar na haar debuut is het afgelopen. ‘Ik weet dat ik een beroemde zangeres had kunnen worden zonder het contract. Ik heb ervoor gewaakt dat dit mijn hele leven zou beheersen. Daarom heb ik me in de tweede helft van mijn leven toegelegd op een andere liefde en ben schoonheidsspecialiste en haarstylist geworden, thuis in Kennett. In de kerk bleef ik als zangeres actief, als koorleider en als solist, tot een paar jaar geleden. Nu werken mijn man James en ik niet meer, we reizen veel. We brengen maar weinig tijd thuis door, we hebben net een paar maanden in centraal Amerika doorgebracht en we zijn vaak perioden bij een van onze drie dochters. Een woont in New York, een hier in Louisiana. Thuis zing ik nog wel, maar niet meer publiekelijk. Je kunt zeggen dat ik een zangeres in ruste ben. Ook in de kerk zing ik tegenwoordig mee met de rest, in plaats van als solist. Mijn kleinkinderen vinden het trouwens heel leuk om m’n verhalen te horen over de Veda Brown-jaren.’
Het is bijna onverdraaglijk te weten dat er van zowel Veda Brown als Hot Buttered Soul nog ergens onuitgebrachte opnamen in een archief liggen te verstoffen. ‘Hou je vast,’ zegt Veda Brown beslist als ik ernaar vraag, ‘er is nog véél meer. Ik hoop dat ze alles ooit nog uitbrengen, ik hoop het echt.’
Eigenlijk, als ik er goed over nadenk, is het op een rare manier ook wel weer gepast. Er is nog van alles om naar te hunkeren. Het is uitgesteld genot, opnieuw.
© Schift, november 2015