Welke liedjes, boeken, schilderijen en films maakten zó’n diepe druk dat ze blijvend van invloed zijn? In deze interviewserie maken kunstwerken die een bepalende rol hebben gespeeld in iemands leven samen het portret op. Deze keer: Gerard Janssen (1967), helft van het DJ-duo de Easy Aloha’s, en schrijver van boeken als Dochters!, Zoons!, Echte Vaders, Operatie Opvoeden en Vrolijk in 3 1/2 Maand. Onder de naam Easy Alohas publiceerde hij met Bas Albers ook de boeken Zeepaardje met een hoed op en Gaten en andere dingen die er niet zijn.

1. Requiem – Gabriel Fauré (ca. 1890)

Gerard Janssen: ‘Ik kon mij geen leukere plek op aarde voorstellen dan de ruimte die mijn oom in Amsterdam als een klein studiootje had ingericht. Er stond een piano, een drumstel, een gitaar en een basgitaar. Toen ik een jaar of veertien was het echt de hemel voor me. Al die geluiden die ik overal uit kon krijgen, ik kreeg er geen genoeg van. Buitengewoon teleurgesteld was ik als mijn oom en tante een uitje naar Artis hadden gepland als ik kwam logeren. Ik durfde dan niet goed te zeggen dat ik liever in de studio speelde.

Thuis was het Schubert wat de klok sloeg. Als ik aan ons ouderlijk huis in Delft denk, denk ik aan Schubert. Mijn moeder, die altijd thuis was, hield erg van zijn pianostukken, gespeeld door Sviatoslav Richter, en van zijn liederen, vooral gezongen door Dietrich Fischer-Dieskau. Het gaf de sfeer thuis iets rustgevends. Mijn vader moest daar niet zo veel van hebben. Ik herinner me dat hij daar wel eens iets tegenover wilde stellen en dan tegen het eind van het jaar ineens thuiskwam met een elpee met kerstmuziek, of met Frank Sinatra.

Het zijn die twee uitersten die ik in me verenig. De lichtvoetige kant heeft het overwicht, maar ik kan ook nog steeds totaal geroerd worden door zoiets als het Requiem van Gabriel Fauré. Ik weet nog dat ik dat stuk voor het eerst hoorde toen ik een jaar of 19 was. M’n broer en ik mogen katholiek zijn opgevoed, maar dit was pas ècht een religieuze ervaring. Muziek kan je echt naar een andere wereld tillen, dat heb ik met boeken of films niet. Dat je denkt: dit kàn domweg niet door menselijke handen gemaakt zijn. Ennio Morricone heeft dat effect ook op me. Het grenst echt aan ongeloof. Misschien zijn dat de componisten die erin slagen om tegelijk de verschillende hersenhelft te prikkelen.

Met eigentijdse muziek was ik helemaal niet bezig. Ik was, haast op een autistische manier, veel meer geïnteresseerd in vogels. M’n moeder zag dat en stuurde me op pad met een groep vogelwatchers. Stel je voor, zo’n jochie dat ’s ochtends voor dag en dauw opstaat om met een aantal volwassen kerels vogels te gaan spotten. In boekjes hield ik m’n vondsten bij. Er school direct een soort verzameldrift in, die later in muzikale vorm terugkeerde. Het struinen over muziekbeurzen, het neuzen in platenbakken, uiteindelijk is het toch ook een vorm van jagen. Altijd meer, altijd op zoek naar iets nieuws.

Meer dan naar muziek ging mijn belangstelling uit naar natuurkunde. Ik ben dat uiteindelijk ook gaan studeren, technische natuurkunde en oceanografie. Hoe die liefde voor muziek en de belangstelling voor zoiets als de kwantummechanica zich tot elkaar verhouden weet ik eigenlijk niet. Nog steeds bestel ik regelmatig een doorwrocht natuurkundeboek op Amazon, en haal ik er een kick uit om te proberen die materie te doorgronden. Ik ben ervan overtuigd dat muziek en wiskunde meer met elkaar te maken hebben dan je oppervlakkig gezien zou denken. Ik denk wel eens: melodieën zijn oplossingen voor vraagstukken die niemand precies kan formuleren. Melodieën zijn toch ook getallenreeksen. Sommige notenreeksen kloppen, precies zoals de uitkomst van een wiskundige formule klopt.

Gerard Janssen, foto: Maarten SlagboomOm mijn belangstelling voor popmuziek aan te wakkeren was het nodig dat John Lennon werd vermoord. Die gebeurtenis leidde op radio en televisie tot een stortvloed aan Beatles-nummers, en ik raakte daarvan in de ban. Dat was 1980, ik was dus al twaalf of dertien. De eerste plaat die ik kocht was Sgt. Pepper. Ik had gehoord dat dat hun beste was, en ik weet nog hoe teleurgesteld ik was toen ik ontdekte dat niet een van die leuke nummers die je steeds op de radio hoorde erop stond. Daarna draaide ik die plaat grijs. Ik vind muziek uit mijn geboortejaar 1967 bijna per definitie leuk. Op de een of andere manier is de muziek die gemaakt werd toen ik in de wieg lag of zelfs nog in de baarmoeder het meest van invloed geweest. Geen muziek dus uit m’n eigen tijd, hoewel ik me wel herinner dat ik een tijd lang Le java van TC Matic grijs draaide. En de muziek ging beluisteren waardoor Arno Hintjens zich liet inspireren. Zo kwam ik weer bij Led Zeppelin en Joy Divison terecht.

Intussen zocht ik zo nu en dan die hemelse ruimte vol instrumenten bij m’n oom op. Als een nieuwe plaat in OOR werd beschreven als ‘hete teerfunk’ of als ‘Jimi Hendrix in een flipperkast’, dan hόórde ik dat echt. Echt dat gevoel: wowwww, dàt is gaaf! Zonder dat ik het allemaal meteen daadwerkelijk hoorde klonk het al in m’n hoofd en verlangde ik ernaar om het allemaal zelf te maken en bijeen te sprokkelen. Ik probeerde het ook allemaal uit. Voor mijn oom en tante moet het verschrikkelijk hebben geklonken. Ik kon een beetje gitaar spelen maar dat hield het wel mee op. Maar wat al die klanken in mijn veertienjarige hoofd deden was fantastisch. Ik kreeg duizenden ideeën voor nieuwe muziekstijlen, daar in die ruimte in Amsterdam. Ik had een enorme vrijheid ontdekt, er waren ongekend veel mogelijkheden. Ik kon het weliswaar niet technisch uitvoeren, maar in m’n hoofd kon ik feilloos creëren.’

2. De Avonden – Gerard Reve (1947)

‘Voor m’n leeslijst op de middelbare school las ik De Avonden. Wàt een eye-opener was dat. Een jaar of 17 was ik, denk ik. Tot dan toe leefde ik zo geïsoleerd. Had ik het idee dat niemand zo was als ik. Dat is het punt: je denkt continu van alles, maar het zijn allemaal dingen waar niemand over praat. En dan blijkt er ineens iemand beschreven te worden die precies zegt wat jij denkt. Die precies zo kijkt als jij naar die vader in z’n onderbroek. De schaamte. Al die gekke dingen die je denkt. Gevolg was dat ik een jaar of tien als een surrogaat-Reve door het leven ging, heus dacht dat ik ook zo’n briljante schrijver kon zijn. Reviaanse taal, religieuze muziek, kroontjespennen en inkt, de hele rataplan. Glas rode wijn erbij en hele vellen vol schrijven. Over m’n dwaaltochten door de stad, over meisjes. Zo ben ik aan m’n eerste roman begonnen, die er overigens nog steeds niet is. Via Reve belandde ik bij Céline.

In de literatuur ben ik altijd vrij keurig, cultureel correct gebleven. Niemand die betwist dat Reve en Céline tot de literaire canon behoren. Ik heb in de literatuur nooit dat proces doorgemaakt van cultureel correct naar easy reading. Het equivalent van easy listening in de literatuur. Nee, dat heb ik nooit gehad. Dat was kennelijk alleen weggelegd voor mijn muzikale belangstelling. Ik lees geen detectives of science fiction. Wel hou ik van de essays van George Orwell, over hele kleine dingen.

Halverwege de jaren negentig, met easy tune, kwam de omslag. Muziek en natuurkunde hadden lang gestreden om voorrang, maar muziek drong zich op de voorgrond. Die aandacht voor wat tot dan toe doorging voor easy listening en surfmuziek hing in de lucht. Bas Albers en ik waren er als de Easy Aloha’s in Amsterdam mee bezig, maar hetzelfde gebeurde gelijktijdig in Berlijn, in Londen, in andere steden. Het was geen muziek die we vroeger thuis in de platenkast hadden staan. Sterker, als we thuis James Last op klompen hadden gehad, was ik er waarschijnlijk nooit zo door bevangen geraakt. Het kon bij mij alleen maar inslaan als een bom omdat ik er geen enkele negatieve associatie bij had. Ik kon er heel fris naar luisteren. De eerste edities van de boekenserie Incredibly Strange Music waren daarbij een soort bijbeltjes. De manier waarop bijvoorbeeld die gasten van The Cramps naar muziek luisterden! Incredibly Strange Music was ook weer zo’n boek dat bevestigde dat ik niet de enige was die zo dacht als ik dacht. Dat zijn heel existentialistische ervaringen hoor. Dat je iets in handen heb waarvan je weet: dit hoort bij mij. Al die dingen zoals Herb Alpert, Sergio Mendes, het is nu coole muziek, maar toen was het was het toppunt van fout en truttig. Als je ziet dat jongeren nu helemaal niet meer in die rigide hokjes denken en vrolijk samplen uit easy listening-nummers, dan kan ik achteraf tevreden vaststellen dat easy tune die kloof echt heeft geslecht.

Toen ik in Delft DJ DNA van de Urban Dance Squad hoorde draaien, was ik ook echt van slag. Iemand die uitsluitend onbekende muziek draaide, dat was nieuw voor mij. Ik kende alleen de aaneenrijging van krakers in studentendisco’s. Hij had zo’n eigen stijl, zó vet, zó brutaal. Hij straalde uit dat hij schijt had aan wat iedereen vond, maar intussen ging iedereen wel volledig uit z’n dak op de dansvloer. Hier waren de woorden hip en cool voor uitgevonden. Toen ik hier in Utrecht kwam wonen had je de Vrije Vloer nog. Daar draaide DNA vaak, net als Frankie D. Bij de scene hebben we aansluiting gezocht.’

3. Summertime – Klaus Wunderlich (1971)

‘Vrij snel al nadat we gegrepen waren door easy tune, gingen we draaien. We hadden al die maffe platen gekocht, maar ik had tot dan toe hooguit een keer een feestje opgeleukt met oude disco-plaatjes. Bas en ik kwamen Richard Cameron tegen, hij was de drijvende kracht achter de easy tune-avonden in de Roxy met die typische sfeer van kaasballetjes en toastjes, overhemden met extra lange puntkraag en spencers. Ik stapte op ‘m af en vertelde we dat we met precies dezelfde muziek bezig waren. Hij wilde eigenlijk net een soort beweging opzetten, zoiets als de Bristolsound die op dat moment populair was. Hij zei: stuur maar een bandje op. Helemaal te gek, vond hij het. Diezelfde vrijdag al mochten we met ons koffertje naar de Roxy. Ik herinner me van die eerste avonden vooral Summertime van Klaus Wunderlich. Zo’n Hammond-orgel heeft zo’n diepe, warme klank. Dat geluid door die enorme geluidsintallatie, daar word je echt door weggeblazen. Wunderlich was typisch zo iemand die ik ontdekte door de hoezen. Blote vrouwen met grote zonnebrillen, weet je wel. Daar lieten we ons door leiden bij het speuren, door idiote hoezen en humor. De lol, de meligheid was in het begin natuurlijk heel belangrijk. Op een gegeven moment werden we er op aangevallen. Terwijl wij intussen ervan overtuigd waren geraakt: hállo, dit is gewoon heel goed, hoor je dat dan niet? Na een tijd namen we het allemaal heel serieus. Al die volgelingen met hun gekke kleren aan gingen ons ineens tegenstaan.

Je prikt heel snel door of iemand bezig is de DJ uit te hangen of dat het echt van binnenuit komt. Gek genoeg hoor je het aan de missers. Aan de manier waarop een goede DJ heel af en toe de dansvloer leegjaagt. Dat je voelt: dit vindt hij zo geweldig zelf, dat hij in z’n enthousiasme doorschiet. Een goede DJ is geen pleaser. Wij zijn dat volgens mij ook nooit geworden, pleasers. Met z’n tweeën zijn helpt daarbij. Dan kun je elkaar bestraffend toespreken: nee, niet weer dit nummer.  Als de dansvloer vol staat heb je een rijtje platen paraat waarmee je de vloer vol houdt. Het is best moeilijk om dat rijtje te verversen, want naar écht goede dansplaten moet je vaak lang zoeken. Een DJ wordt daar snel gemakzuchtig in. We hielden elkaar scherp. We waren snel verveeld. We hebben in die jaren overal gedraaid: Berlijn, Londen, Brussel, Sarajevo, New York, Boston, Mexico City.
Als ik nu nog eens een keer draai, val ik toch weer vaak terug op die oude krakers. Vooral die oude Popcorn, die muziek is vaak zo aantrekkelijk omdat het zo mysterieus is. Die zware klanken, zulke frisse combinaties, op die platen hoor je een bas zoals je een bas nόóit hoort. Dat stapelen van geluiden, wat Phil Spector natuurlijk ook zo goed kon. Ik heb altijd gezocht naar een mysterieuze, sjieke sfeer. Een sfeer waarbinnen meisjes zich goed voelen, en mooie kleren willen aantrekken. Beetje jazzy. Fever van Ted Heath en z’n big band, dat brengt altijd iets teweeg bij mensen. Als ik echt niet weet wat ik moet doen, gooi ik Fever van Ted Heath op de draaitafel. Er is dan altijd een stelletje dat de dansvloer weer opkomt, zodat je vandaar uit weer wat op kan bouwen. Een plaat die ik altijd in de koffer heb, al is het maar voor noodgevallen. Oscar Brown juniors plaat Sin and soul, ook zoiets; brengt altijd precies de goede sfeer teweeg.

Richard verklaarde na een jaar of wat easy tune dood en wij gingen wat meer richting oude jazz-organisten. We stonden overal voor open. Het ging onze volgelingen te snel, die wilden gewoon de plaatjes horen die we in het begin draaiden. Binnen een jaar draaiden we af en toe een plaatje hardcore gabber. We wilden altijd iets doen dat niemand verwachtte. Die hardcore platen hebben zo’n energie, als je die erin gooit staat iedereen te stuiteren. En daarna gelijk een groovende dansplaat, hupsakee. In dat soort trucjes werden we heel snel heel goed. Ik weet nog dat ik al die grote jongens, Dimitri en Marcello, zag draaien en dacht: wij kunnen niet eens mixen. Maar achteraf gezien waren we een jaar lang briljant. Altijd op zoek, altijd open voor nieuwigheden, een houding die na een jaar gedoemd is te verdwijnen. Die open blik, dat gretige, dat kan niet anders dan verdwijnen als je het een jaar of wat intensief doet. Op een gegeven moment sluit het zich en ontstaan vaste patronen.

Talent voor dwepen met helden heb ik wel. Reve was het een tijd, Jimmy Page, Céline, nu Ennio Morricone. Die easy listening-gasten zijn een ander verhaal. Om Bert Kaempfert of James Last nou tot held uit te roepen… daarvoor zijn het toch te veel crowdpleasers. Ze maakten soms de meest briljante dingen ondanks zichzelf. Ik hou heel erg van goede, getalenteerde mensen die aan de lopende produceren alsof het niets is, zoals de componisten van Italiaanse films in de jaren zeventig of de producers van Bollywood-soundtracks. Wat hebben ze nodig? Achtergrondmuziekje? De orkestleider krabbelt ’s avonds wat ideetjes op, en de volgende dag staat het er in een of twee takes op. En dan de meest briljante dingen maken, weet je wel. Ze vinden er juist vrijheid in dat ze moeten produceren aan de lopende band. Zonder erbij na te denken of het artistiek wel verantwoord of interessant is. Als je al die ballast loslaat gebeuren soms ineens de mooiste dingen. Mah nà mah nà van Piero Umiliani is een goed voorbeeld. Ook weer zo’n vogel. Dat nummer zit dan ergens in zo’n film over Zweden, inferno of hemel, een vage documentaire met drugs, zelfmoord, politieagentes die ’s nachts in een nachtclub werken.. En daar klinkt dan ineens in die club  Mah nà mah nà. Bij dàt soort flutfilms maakte hij muziek. Mah nà mah nà is een totaal gewichtloos, fijn melodietje. Een niemendalletje, later vooral bekend geworden dankzij The Muppets. Ik hou erg van goede niemendalletjes. Reve zou zeggen: door genade gemaakt. Music to watch girls by, ook zoiets. Tettetetee tetetee tettete…! Het verveelt nooit. Misschien is dat wel het hoogst haalbare, in de beste zen-traditie: een geniaal niemendalletje’.

4. Holes and other superficialities – Roberto Casati en Achille Carzi (1994)

‘Ik was er altijd vanuit gegaan dat ik op wiskundig of natuurkundig gebied ooit met briljante invallen zou komen. Dat is er nooit van gekomen. Maar de belangstelling is nooit weggeëbd. Holes and other superficialities is een boek dat de manier waarop ik over veel dingen denk heeft veranderd. Wat ik aan Holes zo goed vind is de ongelooflijk heldere speelse creatieve en superslimme manier van denken. Iets wat op een of andere manier heel zeldzaam is in de filosofie. Door dit boek heb ik ook meer van dit soort filosofen ontdekt, zoals Roy Sorensen en David Lewis. Het belangrijkste inzicht is dat je handige mentale constructies – zoals gaten en stiltes, maar ook concepten als ‘een ziel’ – het beste als echte dingen kunt beschouwen. Je kunt mensen zien als wolken elektronen en prima beargumenteren dat dingen als ‘het bewustzijn’ helemaal niet bestaan. Maar dat is een erg onhandige manier van denken.

Waar het op neer komt is dat er twee waarheden tegelijkertijd kunnen zijn. Het is wáár dat een gat niks is, en juist daar is waar iets niet is. Maar het is όók waar dat een gat – voor mensen en dieren – een ‘ding’ is. Net zoals een stilte een muzikale klank kan zijn. Componisten en kunstenaars zoals John Cage denken vaak van nature op zo’n manier. Een gat in een gatenkaas: is zo’n gat van kaas? Nee, het is van niets, het bestaat niet. Gaten zijn er wel maar bestaan niet, eigenlijk. Net als andere dingen die er niet zijn, stiltes en schaduwen, is het heel paradoxaal. Ander voorbeeld: zonder de ruimte tussen de tanden is de kam geen kam. Een heel prikkelende manier om vanzelfsprekende dingen van een heel andere kant te bekijken. Het is natuurlijk de inspiratiebron geweest van ons Easy Aloha’s-boek Gaten en andere dingen die er niet zijn.’

Gerard Janssen

5. Les Parapluies de Cherbourg – Jacques Demy (1964)

‘Ik herinner me dat ik de eerste minuten van Les parapluies de Cherbourg op tv zag en dacht: wat een belàchelijke film. Ik háát musicals. En nog geen tien minuten later zat ik er he-le-maal in. Het is nog steeds een van de beste films die ik ooit gezien heb. Echt uit het lood geslagen was ik. Hoe kunnen mensen zoiets goeds maken? Dat moet haast wel per ongeluk gebeurd zijn. Je kunt dingen vaak niet van tevoren uitschrijven. Natuurlijk, een goede stylist, een goede tekstschrijver, het zijn allemaal voorwaarden. Maar als ik zelf filmmuziek schrijf merk ik steeds weer dat je van alles moet uitproberen en dat het vaak heel onverwachte combinaties van beeld en muziek zijn die werken. Ik zou niet weten hoe je iets beters kan maken dan die film. Ik vind het ook goed dat het niet echt goed afloopt, niet afloopt zoals je denkt. De muziek is van Michel Legrand.

Filmmuziek heeft altijd mijn speciale belangstelling gehad. In wezen interesseren de films me niet als de muziek niet boeit. Waardoor ging ik helemaal op in Once upon in the West? Door de muziek. Waarom zat ik mee te grienen bij het zien van Paris, Texas? Omdat Ry Cooder precies de juiste snaar wist te raken bij die tocht door de woestijn. De cinematografie zelf is niet mijn ding. Mijn vriendin Annemarieke, die uitgever is, houdt van foto’s maken en foto’s kijken. Ik ben iemand van het woord. Als ik met een goede illustrator werk, dat is het grappige, merk ik vaak dat die vaak juist weer blind zijn voor tekst.’

6. Ennio Morricone en Edda Dell’Orso – Poesia Di Una Donna

‘Als ik zit te werken heb ik vaak filmmuziek opstaan. Facebook-vrienden zal het opvallen dat ik steeds weer naar dezelfde Spotify-lijstjes luister. Stringbeat van John Barry hoor ik vrijwel dagelijks, en zo heb ik ook een mapje Ennio Morricone. Ik luister ook veel naar Edda Dell’Orso, een geweldige zangeres die Morricone ook veel gebruikte op soundtracks van soft-porno-films. Fantastische vocale melodieën, zonder woorden, gewoon dat páppaáppaáppapápa… Dat brengt me precies in de goede sfeer om te schrijven. Het is lang geleden dat ik gewoon de koptelefoon op zette, puur en alleen om naar muziek te luisteren. Dat wil niet zeggen dat die muziek, als het opstaat in de kamer waarin ik zit, me niet raakt. ‘Goede voorgrondmuziek is fantastisch, maar bij goede achtergrondmuziek gebeuren de wonderen,’ schreven we in ons boek Zeepaardje met een hoed op. Zeker John Barry en Ennio Morricone weten me altijd weer te raken. Het is een atmosfeer waarin emoties gemanipuleerd worden, maar het zijn tegelijkertijd zulke briljante componisten. Als muziek mij maar de goede emotie brengt, dan vind ik het niet erg dat dat mijn emoties gemanipuleerd worden. Probeer de trucs van Ennio Morricone maar eens te doorzien. Lukt je niet.

Ik heb ook een zwak voor goede muziek bij kindertelevisie. Wat Joop Stokkermans schreef voor Barbapappa, en voor Q & Q. Supergoede muziek, geraffineerde melodieën, waarvoor in die tijd een groot budget was. Kon hij gewoon een groot orkest voor laten aanrukken. Die gasten zoals Stokkermans en ook Harry Bannink van De film van Ome Willem hebben allemaal les gehad van grote pianisten. Die mensen maakten kindermuziek, met grote budgetten. Ze namen het zelf ook serieus. Dat is nu wel anders. Zoiets als Ernst Bobbie en de rest is toch een ander niveau, terwijl je met alle huidige mogelijkheden juist heel bijzondere dingen voor kinderen zou kunnen maken. Daarom hebben Bas en ik zelf die plaat met kindermuziek gemaakt, Eddie Ekster maakt een lied, en werken we nu aan de tweede. Ik vind het goed om dat serieus te nemen.’

7. The Legend of Zelda op de ocarina

‘Eigenlijk staat er weinig muziek op in huis. Toch zijn mijn drie kinderen – Bram, Wickie en Pleuntje – er veel jonger mee bezig dan ik indertijd. Af en toe laat ik ze wat YouTube-filmpjes zien: kijk, dit zijn de Sex Pistols. Eentje heeft pianoles, de ander drumles, m’n dochter is nog wat te jong. Ik ben er vrij streng in dat ze elke dag oefenen. Wat ik leuk vind is dat ik via de kinderen de muziek van de computerspelletjes ontdek. Laatst betrapte ik m’n zoon er op dat hij naar een symfonie-orkest op YouTube zat te kijken. Niet eventjes, maar heel lang! Ik dacht: wat gaan we nou beleven? Het bleek te gaan om een orkest dat de muziek van The Legend of Zelda speelde. Eigenlijk hartstikke leuke muziek. Zo heb ik ook wel eens de noten voor de piano uitgezocht van het themaatje van Super Mario. Heel erg leuke muziek blijkt daar tussen te zitten. Omdat je het honderdduizenden keren moet kunnen aanhoren zit de hele chromatische toonladder in zo’n liedje. Tuddututudute… Pepepa pu… Via die computergames leer ik nog wel ’s wat kennen, het heeft iets fris, waardoor ik het vele malen interessanter vind dan waar ze verder naar luisteren, Gers Pardoel ofzo. Bram wilde laatst ineens ocarina leren spelen, omdat die gozer van Zelda dat speelt. Een vriendje van ‘m wil doedelzak spelen. Heel grappig. Daar sta ik dan toch van te kijken. Komt allemaal voort uit de personages van die computerspelletjes als Zelda of World of Warcraft.

Ik werk thuis en ik kan vaak ongelooflijk slecht op gang komen. Dan zit ik maar wat te klooien en te Facebooken, ga ik nog maar eens koffie halen, weer op internet, en dáár breek ik m’n hoofd over. Is dat nou een onderdeel van het proces dat tot leuke ideeën leidt of moet ik het radicaal afsnijden? Vroeger ging ik er veel meer op uit, om te scharrelen. Nu haal ik m’n informatie vooral van internet. Ik vind het moeilijk om echt te werken. Ik troost me maar met de gedachte dat mensen die het heel makkelijk vinden om te werken meestal heel saaie dingen maken. Ik verdiep me in het zenboeddhisme. Gaat ook over goed kunnen switchen. Alles door elkaar doen, dat is in de praktijk heel lastig. En lukt het dan eindelijk, zit ik eenmaal in een flow, dan word ik eruit gehaald omdat de kinderen van school komen. Daar gaat m’n laatste boek Papadag over. Mijn geest is zo moeilijk te sturen, soms valt er van alles binnen en dan zit ik weer lang te niksen. Vanaf volgende week heb ik echt een kantoortje buitenshuis, een klein ateliertje bij het spoor. Wie weet lukt het allemaal beter als ik daar zit. Sommige dingen moeten gewoon. Ik schrijf af en toe teksten voor Dit was het nieuws, artikelen voor Vrij Nederland. En ik ben sinds m’n 17e, sinds ik die kroontjespen kocht, al twintig keer begonnen aan die debuutroman. Dat moet er toch echt een keer van gaan komen.’

8. Khayef Aqool elli Fi Albi – Fairouz

‘Tegen het idee van een gouden periode waar je altijd naar blijft teruggrijpen, meestal je adolescententijd, heb ik me altijd verzet. Ik hou niet van terugkijken. Maar ik moet toegeven dat het me steeds meer moeite kost om nog iets nieuws opwindends te vinden. Echt omver geblazen word ik niet snel meer. Natuurlijk, als ik zo’n Antony zie bij David Letterman, dan hoor ik echt wel dat het bijzonder is wat hij doet. Maar als het gaat om de echt frisse geluiden die ik zoek leek de bron uit te drogen. Tot ik Arabische muziek leerde kennen. Een uitkomst.

Ik herinner me dat ik lang geleden op vakantie was in Egypte en dat er onderweg in de bus naar Luxor van die prachtige slepende Arabische muziek werd gedraaid, met zo’n mooie vrouwenstem eroverheen. Ik was meteen onder de indruk. Waarschijnlijk is dat de Libanese zangeres Fairouz geweest. Toen ik hier in Lombok kwam wonen had je hier zo’n platenzaakje met Arabische muziek. Dus ik ging daar een beetje praten, liet me tippen. Het ging net als indertijd met easy listening: kapitalen uitgeven aan stapels cd’s, waarvan het gros waardeloos is en een paar parels ertussen. In de Popcorn waren ze gek op soul- en jazzplaten met oriëntaalse invloeden, dus in die zin was de link er wel. Maar hier ging het me om die andere toonladders. Het wordt allemaal heel precies gezongen, maar in onze oren klinkt het vreemd.

Arabische muziek is wat voor ons een klein beetje vals aandoet juist helemaal gestileerd. Het zijn zuivere, prachtige klanken, maar in onze oren klinken ze zo anders, haast vals dus. Dat maakt het voor mij fris. Opeens werd ik weer geraakt op een manier zoals ik al heel lang niet meer geraakt was. Mensen als Fairuz of Zeki Müren komen met hun stem op verre uithoeken waar zangers uit het westen helemaal niet komen. Arabische muziek is voor mij daardoor verwant aan die oude soulmuziek. Zoveel emotie als Zeki Müren in een nummer weet te persen, alle klankkleuren die een menselijke stem kan aannemen – dat gaat van boos tot verdrietig en vrolijk binnen één gezongen woord – dat ken ik verder alleen van die klassieke sixties-soul. Dat bestaat bijna niet joh, zo mooi. Dat is echt van een andere orde. In de Turkse muziek is dat spelen met het hele emotionele timbre onderdeel geworden van het vak, zoals method acting bij een goed acteur. Een geschoolde, westerse zanger of zangeres doet dat eigenlijk juist per definitie niet. Daarom ben ik ook zo gek op veel Franse en Braziliaanse dingen: ze hebben liever een zangeres met een eigen stem dan een geschoolde zangeres met een kunstmatige stem. Astrud Gilberto kon helemaal niet zingen, Brigitte Bardot evenmin: ze zingen met hun hart en een klein beetje vals, dat is heel mooi.

Ik heb nu oud-les van een Marokkaanse oud-speler. Het is moeilijk, maar het gaat best goed. Eigenlijk wil ik weten hoe het met die maqam zit, het toonstelsel in de Arabische muziek. Dat zoek ik dan op internet op, maar ik begrijp er natuurlijk helemaal niks van. Het mooie is dat je bij die Arabische muziek gelijk een relatie aangaat met het instrument. Je hoeft niet meteen de techniek te beheersen, mijn docent stimuleert me domweg om mooie klanken te maken. Als ìk het maar mooi vind. Zo’n man vindt het ook helemaal niet raar dat je op je 44e oud wil leren spelen, terwijl je hier in het westen na je vijfde toch eigenlijk niet meer aan viool hoeft te beginnen. Dat is zo’n totaal andere benadering. Gewoon alles zelf ontdekken, zonder al die ballast. Niet dat rigide nastreven van ‘hoe het hoort’. Tijdens m’n oud-lessen krijg ik de meest creatieve metaforen mee. Dan moet ik ‘met mijn vinger iets in het water tekenen’, of ‘vliegen als een adelaar als je een ritme speelt’. En, verdomd, ineens hόór je dat’.

© Schift, juli 201