‘Natuur is mooier dan cultuur’. Het is gelukt, mijn moeder en ik zitten samen op het bankje dat uitkijkt over het stille water. Af en toe zwemt een aantal eenden voorbij. Ze heeft oog voor de schakeringen in het verenkleed, weet ik van de vorige keren. Nog even en ze merkt ze op, let maar op. ‘Mooi hè, die kleuren’. Zie je wel. Ze kiest altijd dezelfde woorden.
Het heeft de nodige voeten in de aarde om haar hierheen te bewegen. Zodra ze me herkent – en ja, dat doet ze nog altijd – begint ze steevast haar beklag te doen. Alsof ze niet kan wachten om eindelijk iemand duidelijk te maken hoe verschrikkelijk het leven hier op de gesloten afdeling is. Iedere keer weer vertelt ze het alsof het de eerste keer is, alsof ik nog overtuigd moet worden. ‘Jongen, het is hier verschrikkelijk’. ‘Het zijn allemaal varkens hier. Allemaal!’ ‘Je weet toch wat ik wil he? Ik wil hier nu gelijk doodvallen. Dood!’ Soms zitten de tranen los, vandaag niet, vandaag is de agressie te overheersend. Sinds ze met spullen was gaan gooien en was gaan schelden eet ze op haar kamer, samen met mijn vader die haar elke dag opzoekt. ‘Dit is toch geen leven zo’. Je kunt niet anders dan haar gelijk geven maar ik probeer haar zover te krijgen dat ze even meegaat, naar buiten. Met mij mag ze wat ze in haar eentje niet mag, laat staan zou kunnen: de lift in, de lange gangen door, langs de schuifdeuren met de code, naar het licht. We voeren de eendjes. ‘Natuur is mooier dan cultuur’. ‘Maar op reis hielden jullie toch ook altijd wel van cultuur?,’ probeer ik. ‘In Azië en zo?’ Mijn moeder kijkt voor zich uit. ‘Kijk dan, hoe mooi,’ zegt ze. ‘Wat is dat voor vogel?’ Ik weet het niet, ik weet niks van natuur. Ik neem me voor het antwoord op te zoeken.
Thuis hebben we een project nu waarbij we wekelijks een klassieke speelfilm bekijken. In de films die de meeste indruk op me maken, vaak films die ik herzie, keren patronen terug. Het zijn er verschillende, maar één ervan bestaat uit echtelijke ruzies. In de kunst van het ruzie maken ligt veel besloten. De onmacht die voortvloeit uit tegenslag, de projectie in de ander, en natuurlijk de verlossing, het goedmaken, de verzoening. Was sich liebt, das neckt sich. Wie goed ruzie weet te maken wacht altijd een beloning. Ja, ik durf zelfs de stelling aan dat wie nooit ruzie maakt heel wat mist. In Before Midnight, het derde deel uit de filmreeks waarin Richard Linklater een stel volgt met tussenpozen van negen jaar, zit een 23 minuten lange scene waarin een perfecte echtelijke ruzie uiterst nauwkeurig en levensecht is opgebouwd. Bouwsteentje voor bouwsteentje. Ze start terloops, zoals het hoort, tijdens een mooie wandeling na een genoeglijk etentje met vrienden. De kinderen zijn elders. Ons heroïsch koppel wacht een hotelkamer, de avond is nog jong, en het weer is precies goed. Alle ruimte dus voor de stille verwijten, de geknakte ambities, de gebroken beloftes om genadeloos toe te slaan. Veel regisseurs hebben zich gewaagd aan de kunst van de echtelijke ruzie. Wie daar goed in slaagt, haalt zijn brevet. Mike Nichols voor Who’s afraid of Virginia Woolf. Danny Devito voor War of the Roses. Asghar Farhadi voor A Separation. En Sam Mendes voor Revolutionary Road, natuurlijk.
Ik zag laatst een filmpje terug dat ik als tiener maakte van mijn ouders. Ze zwierven wat door het huis, mijn vader zette buiten in de tuin de borden klaar terwijl mijn moeder in de keuken problemen had met de snelkookpan. De verzuchtingen, de stiltes, ze zijn er allemaal, maar de camera conditioneert. Laat een willekeurig persoon ernaar kijken en hij zal niets anders zien dan die borden, de snelkookpan, de mooie zomerdag, een huiselijk tafereel welbeschouwd, maar ik kan niet goed voorbij de onderhuidse spanning, die broeierige sfeer die door die aanwezigheid van de camera maar blijft voortduren. Hoe die precieze middag verder verliep nadat ik het apparaat had weggelegd herinner ik me niet. Was het maar fictie, dan kreeg ik het echt allemaal te zien, van de eerste opmerking die verkeerd viel tot de verzoening, als de kruitdampen waren opgetrokken. Dan bouwde alles zich op zoals bij Martha en George, bij April en Frank, bij Céline en Jesse.
‘Who’s afraid of Virginia Woolf, Virginia Woolf, Virginia Woolf?,’ zegt hij zachtjes, zo uitgeput na een nacht van strijd dat hij niet langer kan opbrengen het te zingen. ‘I am, George. I am,’ zegt ze. Eindelijk, bij het ochtendgloren, in de vensterbank, de overgave.
Gisteravond zagen we Paris, Texas. Ik herinnerde me eigenlijk niet meer precies hoe die film eindigde. Van tevoren had ik (stom, stom) mijn dochter gewaarschuwd dat hij vast heel traag aan zou voelen (‘Daar heb ik helemaal geen last van!’). Ik herinnerde me wel heel goed hoe die zoektocht van Travis naar zijn vrouw, met wie hij vier jaar eerder was gebroken, eindigde in een troosteloze stripcabine. Natassja Kinski die haar roze mohair-jurkje niet uit hoeft te trekken, omdat hij vanachter de spiegel alleen maar even wil praten. Maar ik herinnerde me niet dat hij onverrichterzake vertrok, om snel weer terug te keren. Ditmaal gaat hij met zijn rug naar de spiegel zitten en vertelt hij langzaam hun beider geschiedenis, van de opvlammende liefde tot de kille gewelddadigheden, de geschiedenis die ons tot op dat moment als kijker ook onthouden is. Ze weet niet wie er achter het glas zit want ze kan er alleen doorheen kijken als ze het licht uitdoet. Dat gezicht van Natassja Kinski dat bij elke zin die wordt uitgesproken steeds meer vertwijfeling laat zien, gevolgd door het groeiend verzet tegen die twijfel. ‘En dan, wat gebeurt er dan?” Totdat ze breekt, en zich overgeeft, en afspreekt dat ze hun zoontje gaat opzoeken, dat ergens in een hotelkamer in de stad zit te wachten. ‘Mooi hè, dit,’ zegt mijn dochter.
Na de hereniging tussen moeder en zoon volgt de ontnuchtering. Travis rijdt weg in zijn pick-up, zijn missie zit erop. Het komt goed, maar het komt niet goed – zo hoort dat.
Rollenpatroon
‘We’re not in one of your stories! Did you hear what I said back in the room? Did you hear me?’ zegt Céline in de laatste minuten van Before Midnight tegen Jesse, refererend aan zijn beroep van schrijver. ‘Yes, I heard you,’ riposteert hij. ‘But the part about you not loving me anymore, I figured you didn’t mean that’. Hij speelt blufpoker, want hij is er bepaald nog niet zeker van dat ze al zo ver is. Hij kletst wat over een tijdmachine, zegt dat hij toch echt diezelfde jongen is voor wie ze indertijd als een blok viel. Als ze blijft zwijgen durft hij het aan zijn betoog te vervolgen. ‘If you think I’m the sort of dog that keeps coming back you’re wrong. But if you want true love than this is it. This is real life. It’s not perfect, but it’s real, and if you can’t see it than you’re blind and I give up.’ Diepe zucht. Stilte. Zucht. Wegkijken. Hoofdschudden. Nog eens wegkijken. ‘So what about this time machine?,’ vraagt zij dan ineens. En dan vervallen ze, terwijl de camera uitzoomt, in hun oude rollenpatroon.
Het deed me denken aan de slotzinnen van de memoires van James Salter die ik onlangs las. De schrijver, die als geen ander in terloopse zin de kern weet te vatten, die verwoordt hoe groots en meeslepend leven vervat is in alledaagse voorvallen, in de seizoenen, de lichtval, in de wind die speelt met het blad, in het geneurie vanaf de binnenplaats, die schrijver eindigt Burning the Days met de notering: ‘Jaarwisseling, koude sterren aan de hemel. Mijn arm om haar heen. Gevoel van moed. Groot verlangen om verder te leven.’
Van de drie delen van de Before-serie vond mijn dochter Before Sunrise natuurlijk het mooist, het eerste deel waarin Jesse en Celine elkaar leren kennen in de trein en samen vol bravoure uitstappen in Wenen om daar de hele nacht doelloos over straat te zwalken en te praten, te praten, te praten. Oeverloos, hoogmoedig en hartstochtelijk. Het is de fase waar ze intens naar moet verlangen. Haar moeder en ik zijn, als ik de analogie doortrek, ergens aanbeland aan het hoopvolle eind van Before Midnight. Een paar maanden geleden liet Linklater in een interview weten dat hij een vierde deel niet uitsluit. Als hij zich aan de vaste interval houdt is het over vijf jaar zo ver. Ik ben benieuwd waar hij mee komt, Linklater schrijft zelf de scenario’s. Mijn ouders moeten intussen al ergens halverwege deel zeven zijn. Ik hoop dat die zevende film eindigt daar aan het water. Dat zij in de slotscène opmerkt dat natuur mooier is dan cultuur, zoals alleen zij dat kan; alsof het een diep inzicht is waartoe ze voor het eerst gekomen is. En dat hij zich dan nu eens niet meer alleen voelt maar instemmend knikt, en meestaart over het stille water. Ondanks alles zou ik het scenario prijzen, inclusief de voorgaande zes delen. Het komt goed, maar het komt niet goed.
© Schift, juni 2017