In het Centraal Museum in Utrecht opent dit weekend een overzichtstentoonstelling van het werk van Wim T. Schippers (1942). Alles krijgt aandacht: zijn beeldende kunst, zijn televisiedrama, zijn radioprogramma’s, zijn toneelstukken en zijn liedjes. Het is niet verwonderlijk dat Schippers er zelf op z’n zachtst gezegd ambivalent tegenover staat. Zo’n uitgebreid museaal overzicht, dat ook nog eens Het beste van Wim T. Schippers is gedoopt, riekt naar prestige, naar autoriteit. ‘Als iemand het aureool van heiligheid om de kunstenaar heeft weten weg te nemen, is hij het. Gewichtigdoenerij, kunst die onbegrijpelijk is zonder academische ronkende teksten; met Schippers is er altijd een goed alternatief geweest’.
Als schrijver Herman Pieter de Boer een lezing geeft in het land, verhaalt hij vrijwel altijd van een sketch die hij en Wim T. Schippers eens bedachten voor Johnny en Rijk, over een man die bij een impresario komt. ‘Een hele nacht deden we er over om te bedenken wat die man op het podium zou doen. Tegen de morgen, het werd al licht, zeiden we tegen elkaar: wat zijn we grote lullen, we weten het niet. En ineens zei Wim: ik weet het! Hij schijt een fiets. Dat is vind ik het toppunt van iets durven denken. Hij schijt een fiets. De AVRO wilde het overigens niet hebben’.
Het is een anekdote die Schippers ten voeten uit beschrijft: oorspronkelijk, weerbarstig en geestig. Wim T. Schippers, zal menigeen denken, dat is heisa, dat is Kamervragen, dat is opzeggingen van verontwaardigde omroepleden. Toch zijn er waarschijnlijk weinigen die naar hun eigen gevoel zo vaak verkeerd zijn begrepen als hij.
Een hardnekkig misverstand dat aan Schippers kleeft is dat hij een geboren taboedoorbreker en provocateur is, voor wie niets te gek is. In zijn televisiedrama (De Fred Haché Show, De Barend Servetshow, Op zoek naar Yolanda) werd gevloekt, gekotst, gepoept en gescholden. De ene week gingen hordes naakte dames over het scherm, de andere week zat koningin Juliana spruitjes schoon te maken of lag God op de canapé. Natuurlijk heeft hij een hoop stennis geschopt, natuurlijk deed en doet het hem deugd als mensen zich over zijn werk opwinden (in zijn optiek verdient iemand die in de kunstwereld op z’n kop zet, sowieso bewondering), maar hij is niet iemand die vindt dat alles maar moet kunnen, dat elk heilig huisje per definitie omver moet. Als Jan Fabre zijn dansers in een voorstelling kikkers laat doodtrappen, is het Schippers een gruwel. Als Theo van Gogh ergens schrijft dat acteur Peter Oosthoek ‘gedrogeerd van de anti-kankermiddelen’ het podium opgaat, vindt hij dat schandalig.
Het verwachtingspatroon waarmee hij zich geconfronteerd ziet (dat eigenlijk neerkomt op: doe nog ‘ns leuk bizar en choquerend) brak hem ook al op bij de VPRO, de omroep die het na vier seizoenen van zijn serie We zijn weer thuis tijd vond voor ‘weer eens wat anders’. Schippers toen: ‘Onzin – ik heb m’n hele leven al wat anders gedaan’. Het meest treffend verwoordde theatercriticus Jac Heijer het misverstand eens: ‘Hoewel hij vaak tegen de goede smaak zondigt is Schippers nauwelijks anarchist of satiricus. Hem ontbreken haat, verachting, paranoia en politiek dogma. Hij zet niets anders neer dan de gemoedelijke chaos van alledag’.
Die chaos van alledag zet hij neer door verwarring te scheppen, waarden om te keren en spitsvondigheden te etaleren. En of het nu is als beeldend kunstenaar, als toneelschrijver of als televisiemaker, hij zal zich net zo lang met een discipline bezig houden tot hij niet meer als een incident wordt afgedaan. Rogier Proper, medesamensteller van Schippers’ radioprogramma Ronflonflon en tegenwoordig eigenaar van het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het script van Goede tijden, slechte tijden: ‘Zijn talent lijkt versnipperd, maar zijn gedachtegang is heel consequent. In alles wat hij maakt zit dezelfde filosofie verweven over het bestaan, over de betrekkelijkheid der dingen. Daarin is hij enorm aanstekelijk. Persoonlijk vind ik het jammer dat hij zich zo op de televisie heeft gestort terwijl hij als beeldend kunstenaar internationaal had kunnen doorbreken. Het voordeel van die versnippering is dat Schippers tot geen enkele kliek of groep behoort. Hij is altijd zichzelf gebleven. Van een echte ontwikkeling is in die zin geen sprake. Paladijnen zeggen: hij had alles al van meet af aan in huis, criticasters zeggen: hij is een kind gebleven. Ik zeg als paladijn: godzijdank is hij kind gebleven.’
Wie bij Schippers onmiddellijk aan humor denkt – hoe begrijpelijk ook – raakt direct aan de kern van zijn gedachtegoed: humor is niet te isoleren. Als iemand een grap pareert door te zeggen ‘maar nu even serieus’ is dat het ergste wat je kunt doen. Schippers zelf heeft het herhaaldelijk verkondigt: als je lacht heb je heel even vrede met het bestaan. Het ‘nu even serieus’ is de grootste domper en kater denkbaar. Hoezo serieus? En wat is dat, serieus?
In de jaren zestig propageerde hij als beeldend kunstenaar de ‘saaiheid’ en verwierp hij de geïnspireerde kunst. Hans Verhagen, dichter en beeldend kunstenaar: ‘We delen het besef dat iets kleins en onbenulligs heel veel waard kan zijn. Het aanwenden van het banale, het onbenullige, dat is zijn grootste kracht’. Een vloer met een laag pindakaas, een stoelzitting van spaghetti, een flesje limonade dat in de Noordzee wordt leeggegoten, wat moet de toeschouwer ermee? Niets, maar het is wel leuk. Onzin tot zin verheffen, daar lijkt het uiteindelijk allemaal om te draaien. Jezelf vermaken om het leven een beetje draaglijk te maken. Dat moet het idee al zijn geweest toen hij als jongetje verpakte bakstenen op straat legde en er het adres van zijn ouderlijk huis in Bussum opzette. Gewoon omdat het aardig is om te zien dat ze altijd keurig thuis bezorgd worden. Vragen over het waarom van zijn kunst irriteerden hem al toen hij op z’n negentiende, in 1962, zijn eerste tentoonstelling had. Een reden is er gewoonweg niet. Een torenspits die uit een vijver oprijst, een met zout of glasscherven volgestorte zaal… er een diepere gedachte in zoeken is heilloos. Critici probeerde hij al eens de mond te snoeren door een eenakter de titel ‘Waar gaat het over’ te geven.
Alle afspraken, codes en regels zijn het waard er vragen bij te stellen. Schippers is daar onuitputtelijk in. Waarom zou het eerste couplet van een liedje niet veel langer duren dan het tweede? Waarom zou je in een tv-serie niet iemands stoelgang in beeld brengen? En waarom zou je niet met de camera over de as gaan? Een antwoord zou kunnen zijn: omdat het niet functioneel is. Schippers riposteert dan: ‘Leuk is ook functioneel en ik vind het leuk’. Het dubbele is dat Schippers heel gevat je opmerking zal pareren, wanneer je met hem meegaat in die relativering. Als het hem uitkomt zal hij zich juist weer wel verdedigen door zijn werk kunst te noemen. Na kritiek op zijn toneelstuk Going to the dogs bijvoorbeeld, dat gespeeld werd door zes herdershonden, zei hij: ‘Het is geen kunstje, maar kunst’.
Wat telt in Schippers’ universum is de verbazing over het feit dat je er bent en dat het aannemelijk is dat het leven geen zin heeft. In een interview noemde hij zich een ‘optimistische, cynische agnost’. Motto’s die Schippers ooit aan zijn werk verbond (zoals Que sera, sera, of Life’s hard and then you die) zijn even belegen als doeltreffend. Maar dat Schippers’ werk geen andere reden heeft dan vermaak, wil niet zeggen dat het geen betékenis heeft. Als iemand het aureool van heiligheid om de kunstenaar heeft weten weg te nemen, is hij het. Gewichtigdoenerij, kunst die onbegrijpelijk is zonder academische ronkende teksten; met Schippers is er altijd een goed alternatief geweest. Samen met Ab Peters verhing hij ooit de tekstplaatjes bij een collectie in het Van Abbe Museum (bij welke gelegenheid ze werden betrapt). Het gevaar van zijn ver doorgevoerde relativering is dat het alles dood kan slaan. Klassiek is de scène in een van zijn televisie-stukken waarin iemand over Hegel filosofeert, waarop een ander zegt: ‘Leuke lamp overigens’. In een tv-serie is dat onweerstaanbaar geestig, in het dagelijks leven is het dodelijk. Schrijver Dirk van Weelden die zich in hem verdiepte zei me twee jaar geleden: ‘Het gaat hem om gewoontes en redeneringen. Dat is to the point, maar armoedig. Hij is ertoe veroordeeld anderen te slim af te zijn. Zijn relativering is zo absoluut en radicaal dat al het andere vormspel is.’
Het is misschien vooral in zijn taalgebruik dat Schippers anderen te slim af is. Hij houdt van compacte teksten, van woordspelingen (‘ Ik zie het verband niet’. ‘Ligt in het keukenkastje!’) en bizarre zinswendingen. Iemand die een poging doet uit te leggen wat zijn kunst mogelijk betekent moet er rekening mee houden dat Schippers inbreekt en zegt ‘Verdomd interessant, maar gaat u verder’. Acteur Jacques Commandeur, die in zijn toneelstukken speelde: ‘Ik vind die aandacht voor zijn taalgebruik een beetje overtrokken. Het toont zijn eigenheid aan, maar is niet essentieel. Hij weet op een ingenieuze manier kleine voorvallen te verwerken tot iets wijsgerigs. Hij wil het niet weten maar dat is zijn kracht. Bovendien is zijn werk heel Nederlands. Niemand die zo scherp de gezapigheid en zelfvoldaanheid van Nederlanders blootlegt.’
De meeste uitingen van Schippers lijken mede bepaald door een algehele weerzin tegen vaste patronen en autoriteiten. Die onaangepastheid is ook bepalend voor het verloop van zijn activiteiten. De beeldende kunst schoof hij naar een tweede plan toen hij bij opdrachten te vaak te maken kreeg met een programma van eisen. Zijn televisiewerk ligt stil omdat het volgens de opdrachtgever tijd werd voor ‘iets heel anders’. Dat is het grote punt: op het vlak van patronen doorbreken is hij zelf ongewild een autoriteit geworden. Zijn laatste toneelstuk ‘Relapsus’ was heel grappig maar werd bekritiseerd omdat het zo’n traditionele structuur had. Zijn laatste tv-serie ‘We zijn weer thuis’ was verslavend maar ook de meest conventionele die hij heeft gemaakt. De Volkskrant vroeg zich af waarom Schippers zo nodig moest bewijzen dat hij ook iets ‘gewoons’ kan maken op televisie. Het antwoord moet natuurlijk zijn: omdat het leuk is. Een legitiemere reden is ondenkbaar. Schippers heeft nu al zo’n slordige 25 jaar verwachtingspatronen doorbroken. Het hardnekkigste verwachtingspatroon is echter nog onaangetast: het verwachtingspatroon van zijn publiek.
Het Beste van Wim T. Schippers, Centraal Museum, t/m 27 april. Openingstijden: di t/m za van 10 tot 17 uur, zondag van 12 tot 17 uur.
Utrechts Nieuwsblad, 26 februari 1997.