Merijn Bolink: ‘Lang voor ik kunstenaar wilde worden haalde ik al werkelijk alles uit elkaar. Van vlinders tot oude televisies, die ik bij het grof vuil ophaalde. Ik vond dat heel normaal, dacht dat alle jongetjes dat deden. Ik maakte ook veel lichtobjecten. Zonder enige artistieke pretentie eigenlijk; ik vond het domweg leuk om zelf lampen te maken. Het enige object dat ik nooit heb willen ontleden is het menselijk lichaam. Ik zal nooit een menselijk lichaam bewerken’.

Al het werk van Merijn Bolink (1967) gaat uiteindelijk over, zoals hij het zelf graag noemt, de ziel van dingen. Om ‘de ziel’ in kunst te vangen houdt hij er van objecten uit te kleden, te ontmantelen, transparant te maken. Niet voor niets is de monografie over zijn werk getiteld There must be a simple way… to make everything quite clear. Eén van de talloze ideeën die op een wand in het Groninger Museum staan genoteerd: ‘Object, bijvoorbeeld een klok in zéér kleine onderdelen opsplitsen zodat alles door het oog van een naald kan, daarna geheel in originele staat herstellen’. Zijn benadering en ernst, zijn spirituele ondertoon, wars van elk cynisme, maken Merijn Bolink een kunstenaar van zijn tijd. Typerend is zijn oprechte verontwaardiging over de uitspraak van GroenLinks-Kamerlid Tara Singh Varma dat ze westerse kunst zo kil en koel vindt in vergelijking tot bijvoorbeeld Afrikaanse kunst. Als reactie maakte Bolink Renovate the future, een smeltende balk, met een plasje op de grond. Een werk dat nu ook in Groningen is te zien op de overzichtstentoonstelling All in line. ‘Ik wilde haar laten zien dat westerse kunst wel degelijk ontroerend, spiritueel en warm kan zijn’. Het is een mentaliteit, ingegeven door de gedachte dat ook dode dingen een ziel hebben. Toen Merijn Bolink voor het eerst een dode hond in handen had (verkregen via het asiel) legde hij hem in de auto om naar de preparateur te rijden. ‘Tijdens de rit praatte ik tegen hem. Ik probeerde hem uit te leggen wat ik voor ogen had. Ook al is die hond dood, ik heb toch met zijn ziel te maken’.

Wil iets een ziel hebben, dan moet het ook een tijdje bestaan hebben, geleefd hebben. Het materiaal moet geschiedenis hebben. Vervolgens kan Bolink zijn chirurgische ingrepen doen. Zoals hij spullen doorklieft, uitkleedt en afpelt, zo doet Bolink dat ook met dieren. In een interview met De Volkskrant zei hij daar over: ‘Pas als ik een dode hond helemaal uit elkaar heb gehaald, als ik het vel van zijn huid heb gestroopt, zijn milt, nieren en lever in mijn handen heb gehad, z’n spieren en botten heb blootgelegd, dan kan ik tegen die hond zeggen: ja, jou ken ik’. Wie denkt aan Damien Hirst met zijn dieren op sterk water zit precies verkeerd. Misschien is Hirst juist wèl de cynicus. Bolink heeft een veel romantischer optiek, hij wil nota bene de schoonheid van de natuur tonen. ‘En het besef dat de produkten van de natuur zó georganiseerd zijn dat je sterk het idee krijgt dat er een gedachte achter zit, een plan’. Choqueren wil hij koste wat kost niet. Dat werd hem heel duidelijk toen hij zich ooit aan een project zette waarbij hij van elk van de 17 organen van een dode hond een nieuw hondje wilde vormen, op sterk water. ‘Het was een nachtmerrie. Ik dacht: wat ben ik in hemelsnaam aan het doen? Ik vond het niet zuiver, maar provocatief’. Uiteindelijk maakte hij de hondjes van polyester en acrylverf. ‘Ik ben me er van bewust dat sommigen gekwetst zijn als ik bijvoorbeeld een ossentong op sterk water gebruik, omdat ze vinden dat dat geen recht doet aan de natuur’. Maar Bolink ziet juist overal natuur. In een voetbal ziet hij de koe die het leer verschafte. ‘Een voetbal is een restantje koe. Eigenlijk wil ik ook nog weten van welke koe, van een witte, een zwarte of een gevlekte’.

Zijn verlangen de schepping te doorgronden, de wereld inzichtelijk te maken door alles te ontleden, lijkt haast religieus. Zelf neemt hij dat woord liever niet in de mond. ‘We kunnen van veel dingen niet duiden wat de oorzaak of bron is. Er zijn onzichtbare wetten. Mysteries. Maar dat zijn wel de dingen die een motor vormen voor mijn werk’. Minder moeite heeft hij met het begrip aura. ‘Het aura van een ding is heel belangrijk voor mij, maar je mag het ook een fetisj noemen, zoals een ander een jasje van een beroemd acteur koestert’.

Niet zelden is er in Bolinks beelden sprake van vermenigvuldiging, verveelvoudiging of versmelting. Het zijn aldoor dezelfde processen die hij toepast. Zijn eindexamenwerk indertijd op de AKI: twee piano’s, voortgekomen uit één oer-piano. De piano’s kloppen tot in de uiterste details, maar als je ze zo naast elkaar ziet staan kun je je niet voorstellen dat de ene piano uit de andere voortkomt. Voor het werk Een paar schoenen haalde hij één van zijn schoenen uit elkaar en plakte de buitenkant op een plaat. ‘De andere schoen staat ervoor. Zo lijkt het alsof je met twee schoenen te maken hebt, terwijl het in werkelijkheid een volledige schoen is en slechts een deel van de andere schoen’.

Eén van zijn bekendste werken is de kinderwagen uit 1992, die een stoet van mini-kinderwagentjes voortbracht – allemaal afzonderlijk gemaakt van telkens één van de veertien materiaal waaruit de ‘moederwagen’ bestaat. Hij vond de kinderwagen in de Spaarndammerbuurt, met ‘een vliegennest er in, een stuiver, en een schakel van een armband’. Een ander icoon uit het oeuvre is een doorgesneden, uitgeholde appel, met het vruchtvlees van een sinaasappel. Honderden keren al heeft Bolink het moeten maken. Hij heeft zelfs een instructievideo gemaakt zodat anderen de klus ook kunnen klaren. Soms moet het mes in dingen die hij koestert. Zoals het chesterfield-bankje dat op de tentoonstelling pronkt in uitgeklede vorm. ‘Met dat bankje heb ik jaren geleefd. Het is dan haast alsof ik een offer breng. Alsof ik er mee wil zeggen: ik neem niet zomaar klakkeloos een ander bankje, hoor.’ Op andere momenten loopt hij toevallig tegen iets op. In Frankrijk zag hij ergens een brandweerslang liggen. ‘Ik moest ‘m onmiddellijk hebben. Ik kreeg zo’n Frans bankbiljet van 50 francs terug met zo’n Exupéry-tekening erop van een slang die een olifant heeft opgegeten. Dat kon geen toeval zijn. Er móest dus iets in die slang die ik gekocht had. Ik kan niet zeggen waarom ik voor die brandweerslang viel, dat is intuïtie. Liefde op het eerste gezicht’.

Bolink mag dan een romanticus zijn met een ernstige kant, hij is beslist niet iemand die de moderne cultuur afwijst. Hoewel het absoluut niet zijn muziek is vindt hij het bijvoorbeeld leuk dat Nederland de gabber-cultuur heeft voortgebracht. ‘Ik moet erg lachen om de enorme dosis kinderachtigheid die er in zit’. Tegen de vooruitgang is hij allerminst. Bovendien, je kunt er zinnige vragen bij stellen. Zijn werk Haas met prototype gaat bijvoorbeeld over klonen en genetische manipulatie. ‘Een opgezette haas kijkt naar een beest dat is samengesteld uit de vachten van een haas en een konijn: is dat nu de toekomst?’

‘Qua materiaal en werkwijze ben ik een tamelijk ouderwetse kunstenaar denk ik. Je bent een echte ambachtsman, hoor ik vaak. Terwijl ik denk: iemand die frame voor frame een video monteert, dat is toch ook een ambachtsman? Mijn thematiek is in ieder geval niet ouderwets, ik geloof wel dat ik in deze tijd pas en ik voel me ook wel verwant met andere kunstenaars uit mijn generatie. Er is veel kunst die zich baseert op de werkelijkheid. Zoals Eboman werk maakt door andermans muziek te samplen, zo sample ik objecten in mijn kunst. Wat ik niet doe is reageren op bestaande kunst. Maar ik pas wel in een Europese beeldhouderstraditie geloof ik. Ik zie ook geregeld beelden van anderen die ik zelf graag gemaakt zou hebben, zoals die van de Fransman Bertrand Lavier, die voorwerpen beschildert, precies in de sfeer van het voorwerp zelf’.

Vaak overwoog Bolink om zich alsnog aan een studie scheikunde of biologie te wagen. Zijn ontzag voor de wetenschap is groot. Binnenkort werkt hij een maand vanuit sociëteit Arti in het kader van een project van Martin Uittenbogaard waarbij kunstenaars en wetenschappers in dezelfde ruimte werken. Slechts één ding weerhoudt hem van een carrière als wetenschapper: de ongelooflijke vrijheid die je als kunstenaar hebt. ‘Op sommige momenten voel ik me een wetenschapper die diep op de materie ingaat, op andere voel ik me een amateur, een knutselaar. Dan schaam ik me voor dat pietepeuterige en ben ik waanzinnig jaloers op Joep van Lieshout die met zes assistenten in een grote fabriekshal het ene beeld na het andere doet verrijzen’.

Hij behoort tot de kunstenaarsstal van galeriehouder Fons Welters, die hem er uit pikte op zijn eindexamenexpositie. ‘Tot ver in zijn volwassenheid heeft Fons als boer gewerkt. Daar is hij vandaan gevlucht omdat zijn hart vel meer ligt bij de kunst. Die achtergrond is in zijn mentaliteit merkbaar. Hij is geen praatjesmaker maar een spirituele man die erg op zijn intuïtie vaart’.

Merijn Bolink woonde als kind enige tijd in Engeland en het Duitse Mittenwald, maar groeide grotendeels op in Hilversum, als zoon van het vioolbouwers-echtpaar Jaap Bolink en Annelies Steinhauer. Zijn grootvader Jan Hendrik Bolink was zowel kunstschilder als vioolbouwer, en doceerde aan de AKI. In 1991 deed zich een gezinsdrama voor. Na een ellendige tijd overleed een van zijn tweelingzusjes, Biruta, op 17-jarige leeftijd. Vader Bolink noemde een cello naar haar, de Biruta-cello die bespeeld wordt door celliste Quirine Viersen. ‘Op het moment dat Quirine een concert voor een volle zaal geeft, is ze geïnspireerd door de naam Biruta. Het inspireert mij vervolgens weer dat in zo’n concert de stem van mijn zusje nog doorklinkt. Ernst Reijseger heeft een van zijn composities Biruta getiteld en die samen met Yo Yo Ma uitgevoerd. Ik heb het gevoel: ze is hier. Het is heel fijn dat buiten mijn ouders, haar tweelingzusje en ik nog meer mensen door haar geïnspireerd zijn’.

Bolink is zelf intussen ook vader. Hij maakte een werk van een jong hertje van kunsthars dat op een vacht ligt. ‘Wanneer mijn zoontje in zijn bedje lag ging ik ontelbare keren kijken om te zien of hij nog wel ademde. Ik was steeds ontzettend opgelucht om te zien dat het dekentje bewoog’.

All in line is een retrospectief van het voorbije decennium. Heel letterlijk verwijst de titel naar de opstelling van de werken, in rijtjes naast elkaar. De expositie toont een consistent oeuvre, toegankelijk en met een grote zeggingskracht. Het succes heeft niet alleen positieve gevolgen. ‘Als de nieuwigheid er af is, vrees ik dat mensen mijn werk gaan beoordelen met opmerkingen als ‘Daar heb je hem weer met zijn transformaties en verdubbelingen’. Als je iets hebt – succes in dit geval – heb je ook veel meer te verliezen’.

De toeschouwer stuit, nog voor hij het Coop Himmelb(l)au-deel van het Groninger Museum binnen wandelt, op een wand met uitgeschreven ideetjes, schetsen en spreuken. Een ‘ideeënwand’ die maakt je als vanzelf de denkwereld van de kunstenaar betreedt. ‘Meer nog dan in m’n beelden ligt in zo’n wand het hele spectrum besloten, van drama tot ironie, soms tot aan het melige aan toe’. Een greep uit het aanbod: een blindeerset voor personenauto’s, een 360-graden beeldbuis-tv, ‘vallende knikker produceert dansbare groove‘, ‘proberen een uur lang alles expres te doen’, een anarchistisch autobandprofiel (Fuck the system), een bosje afkomstig van één bronzen boom, aardappels die stroom genereren, het oeuvre van Bach en Prince gecomprimeerd tot twee seconden, een performance waarbij je de museumzaal van binnen kort en klein slaat op zo’n manier dat het een zelfportret wordt, een beeld van een ademend oog in een vitrine, alle maanden precies even lang maken (30, 41666 dagen), alle museummedewerkers uitnodigen hun grieven over collega’s, sfeer, beleid, werkdruk et cetera op één centrale muur te zetten. Een opvallende tekst op de wand: According to a French philosopher (I believe) depth lies just beneath the surface. According to PMD, a hardcore rap group, one would only fuck the purpose by touching the surface. ‘Ik heb dat opgeschreven omdat die mannen zulke tegenstrijdige dingen beweren terwijl ik bij beide wel iets voel. Ik maak natuurlijk vaak dingen waarvan ik de huid, de oppervlakte verwijder. Volgens de filosoof is dat diepzinnig, volgens de rapper is het juist oppervlakkig en schiet ik m’n doel voorbij. Ik denk daar vaak over na. Is het niet heel oppervlakkig wat ik doe? Ga ik zo verder? Ik twijfel me suf. Inhoudelijk heb ik het gevoel dat ik op de goede weg zit, want: dit is wat me bezig houdt, dit ben ik. Maar waar het gaat om het materiaal en de werkwijze voel ik de laatste tijd de behoefte om het over een andere boeg te gooien. Voor de buitenwereld ben ik de objectmaker geworden, terwijl het me ook wel eens leuk lijkt om bijvoorbeeld te werken met een acteur. Ik heb nu net voor het eerst een aantal werken gemaakt waarin ik het fysieke aspect weglaat, zoals de muur met de tot 2 seconden samengeperste Bachsuites die ook in Groningen te zien is. Qua concept is het verwant aan de andere beelden op de tentoonstelling, qua vorm natuurlijk helemaal niet. Ik wil ook graag zelf een video maken. Het lijkt me spannend om beeld- en geluidswerken te maken met dezelfde zeggingskracht als mijn beelden’.

december 2000