Joost Swarte: ‘Aanvankelijk was mijn aandacht voor gebouwen oppervlakkig: ze dienden als decor voor mijn strips. Wel vroeg ik me altijd al af wat een gebouw expressief maakt. Mijn tekeningen waren van meet af aan heel gedetailleerd, dus de gebouwen in het decor ook. Ik dwing mezelf aldoor rekenschap te geven van hoe de ruimte in elkaar zit. Ik gebruik architectuur omdat het zo’n belangrijke rol speelt in ons dagelijks leven. Daarbij scheppen gebouwen ook mogelijkheden voor het verhaal. Je kunt bijvoorbeeld twee personages tegelijk laten zien, op verschillende verdiepingen, of aan weerskanten van een hoek. Die zien elkaar dan niet, of misschien wel, maar dan verstaan ze elkaar niet. Zit meteen een verhaal in. Een gebouw is dan ook nog eens handig om spanning te creëren: als iemand binnen zit, terwijl je door het raam ziet dat er buiten iets gebeurt, voel je als kijker de dreiging. Ik groeide steeds verder in die architectuur. Begin jaren zeventig laaide de belangstelling voor de Amsterdamse School op. Ik las er alles over. Automatisch werd die belangstelling zichtbaar in mijn werk, zoals – vermoed ik – iedere architectonische stroming wel eens is opgedoken in mijn werk. Studeren, dat doe ik met mijn potlood. Als vanzelf stuit je dan op maatverhoudingen, op constructie. In de loop der jaren kregen gebouwen trekken van personages. De Vrij Nederland-omslag Letters op hun gemak was een omslagpunt: daarin zie je ‘levende’ letters in een ‘levend’ gebouw. Waar ik vroeger de realiteit zo goed mogelijk weergaf schuilt er nu steeds vaker een architectonische visie achter. Echte statements heb ik nooit gemaakt. Hoewel, ik heb een tekening gemaakt waarin Le Corbusier vanaf een balkon op de zesde verdieping van een van zijn gebouwen naar een volstrekt doodse woonomgeving staart. Hij was een fantastische architect, maar in de stadsuitbreidingen was hij nogal naïef. Hij schiep een woonomgeving waarin hij zelf volgens mij nooit zou willen wonen.

Mijn belangstelling groeide toen ik de uitbouw van mijn huis had gerealiseerd. Volgens de Nederlandse wetgeving kan iedereen die een deugdelijke tekening inlevert architect zijn. Daardoor is het ook mogelijk geweest dat de militair Dudok in Hilversum een stadhuis heeft gemaakt. Voor de uitbouw tekende ik onder meer een extra breed aanrecht, waarop je dingen kunt verschuiven zonder dat er van alles afdondert. In de keukenvloer tekende ik een putje zodat je de hele keukenvloer met een plens water en een trekker kan schoonmaken. En de keuken heeft een doorgang naar de kamer die veel groter is dan een gebruikelijke deur. Tegenover die doorgang is aan de andere kant van de kamer een deur die kleiner is, maar precies in verhouding. Als je vanuit de keuken door die deuren kijkt krijg je door optisch bedrog een veel diepere beleving van de ruimte dan in werkelijkheid.’

Joost Swarte (Heemstede, 1949) krijgt zaterdagmiddag tijdens de Stripdagen in Breda de Stripschapprijs 1998 uitgereikt voor zijn ‘indrukwekkend oeuvre dat niet alleen uit strips bestaat, maar ook uit talrijke andere producties die elk onmiskenbaar door het stripverhaal zijn beïnvloed’. Hij zegt: ‘ Ik word al de Joop Zoetemelk van de stripwereld genoemd’. Swarte is tekenaar, uitgever (Oog & Blik), illustrator en ontwerper van cd-hoesjes, affiches, postzegels, Swatch-horloges, posters, wijnetiketten, plastic tasjes, telefoonkaarten, boekenleggers, sokken, t-shirts, speelkaarten, tapijten en – in opdracht van banketbakkerij Fransen in zijn woonplaats Haarlem – vier feesttaarten. Zijn nieuwste muziekconcept – het eerste na de Jopo de Pojo-cd met Fay Lovsky – draagt de titel Sound shopping, een cd die hij produceerde met Gerry Arling en Richard Cameron, en waaraan ook Liesbeth Esselink alias Solex meewerkt. De laatste jaren ontpopt Swarte zich steeds sterker als ontwerper en architect. Hij ontwierp vierendertig glas-in-lood-ramen die in de trapportalen van nieuwe woningen aan de Amsterdamse Marnixstraat worden geplaatst. ‘ Als je binnen bent is een raam een soort schilderijlijst, waardoor je naar een landschap of naar architectuur kijkt. Als je buiten staat zie je door het raam een interieur. Je kunt dus zeggen dat het glas de fysieke samenkomst van die twee is. Dat was voor mij aanleiding om tekeningen te maken waarin die samenkomst verbeeld wordt. Zo is er straks in het glas-in-lood een kachel te zien waaruit een boom groeit, een auto die in een bed ligt en een tafel die tegelijk dient als brug over de gracht’. Als meubelontwerper viel hij op met de worteltjestafel, die voortkwam uit een expositie over ‘De ideale keuken’: de poten zijn wortels met spitse punt die op mesjes steunen. De kapjes van de wortels kunnen open, zodat je er verse kruiden in kunt zetten. Architectuur speelde ook altijd al een grote rol in zijn tekenwerk. Niet voor niets werd een tentoonstelling over zijn werk begin vorig jaar De architectuur verbeeld gedoopt. Hij noemt zichzelf een ambachtsman, die van negen tot vijf werkt en dan, met huiswerk onder de arm, huiswaarts keert.

‘Een striptekenaar leeft geïsoleerd. Ik heb altijd wel een aantal verwante geesten om me heen gehad, maar je bent betrekkelijk op jezelf. Dat is in de architectuurwereld natuurlijk anders. Je hebt continu een leger mensen om je heen en er is veel meer naijver. Niet heel verwonderlijk misschien, als je bedenkt welke bedragen er vaak mee gemoeid zijn. Ik prijs me in elk geval gelukkig dat ik een halve buitenstaander ben. Ik omring me met vakmensen. Voor het eerst heb ik niet meer alles in eigen hand. Ik moet ervoor waken dat ik tijdens al dat overleg genoeg ruimte overhoud om een interessant gebouw te maken en ik moet er ook voor waken dat ik me niet te veel in de hoek laat dringen door adviseurs en constructeurs. In het begin kon ik absoluut niet vergaderen. Ik had er domweg geen kaas van gegeten en was een volslagen chaoot. Ik moest me veel jargon eigen maken en ongeschreven architectuurwetten voor waar aannemen. Pas sinds kort lukt het me om in te schatten wat mijn opstelling moet zijn tijdens een vergadering. Niet de hele groep belasten met een detail, bijvoorbeeld. Soms heb ik heimwee naar de tijd dat ik dagen aaneen in m’n atelier achter de tafel stond. Ik moet wennen aan de verbrokkeling. Ik leg nu zelfs serieuze dossiers aan!

‘Als er sprake is van een handtekening, dan zit die ongetwijfeld in de ogenschijnlijke helderheid die mijn werk typeert. Alles ziet er volkomen helder uit, maar let op, er is een extra laag. Van ironie, of relativering. Ik doe geen boude uitspraken. Echte voorbeelden heb ik daarbij niet. Ik houd wel van de Rus Melnikov, en vooral van de Britse Eileen Gray, vanwege haar gevoel voor detail, lichtinval en haar rijkdom aan constructies. Ze begon met Japans lakwerk, stapte over op interieurs in art deco-stijl en kwam vervolgens in contact met modernist J.J.P. Oud en met Le Corbusier. In een van haar schaarse gebouwen had ze de brievenbus zo geplaatst dat je vanuit je bed via-via kon zien of de postbode al was geweest. Dat was dan een mooie reden om op te staan. Het is fantastisch als je met een gebouw meer kan doen dan louter het opeenstapelen van functies. Je moet mensen kunnen verwonderen of plezieren. Architecten zouden het plezier van het leven in hun gebouwen moeten uitdrukken. Je moet er opgewonden van raken, net zoals wanneer je in een meubelzaak staat en denkt: die bank, die moet ik hebben. Of de gelukzaligheid als je net nieuwe schoenen hebt gekocht. Met mijn Franse uitgever deel ik een fascinatie voor een Frans schoenenmerk. Hele discussies hebben we over veter-rijgen. Er bestaat een Europese methode om veters te rijgen, een Amerikaanse, en de houthakkersmethode. Er is ook een combinatie van de eerste twee methodes, een zigzagwijze waarbij je je schoenen heel makkelijk opent. Kijk, zo.

‘Toen Frans Lommerse, de directeur van de Toneelschuur, me vroeg het nieuwe gebouw te ontwerpen zei ik: zullen we niet samen op pad gaan voor een goed architect? Maar hij wilde daar niets van weten. Ik heb lang getwijfeld omdat m’n tekenwerk er behoorlijk onder zou gaan lijden. Tegelijkertijd realiseerde ik me dat ik zo’n verzoek nooit meer zou krijgen, dit was de kans. Het is stedenbouwkundig gezien een ingewikkelde plek. Het voornaamste probleem was de smalle ruimte in de Lange Begijnensteeg. Hoe moet je daar met decorwagens manoeuvreren? Ik dacht: als ik dat probleem kan oplossen, dan komt de rest ook wel. Ik heb een soort pleintje ontworpen: vrachtauto’s rijden eerst de steeg in, en vervolgens achteruit het pleintje op naar de laad- en losgarage. Ze draaien dan moeiteloos langs de glaswand. Voor het uiteindelijke bouwkundige ontwerp hebben we architectenbureau Mecanoo in de armen genomen. De architectuur zal het tekenen nooit geheel verdringen. Ik zal altijd boeken en affiches blijven maken, en personages tot leven wekken. Nu is me gevraagd om samen met Mecanoo een uitbreiding van een Haarlems hofje te tekenen. Dat sla ik niet af. Maar ik ben gelukkig ook al weer bezig met een nieuw tekenproject, een kinderboek voor een Franse uitgeverij rondom het thema ‘eten of gegeten worden’. Daarin wordt een poes opgegeten door een vis. Die vis dineert vervolgens bij de koningin.

‘Er is één ding dat ik zeker nog wil ontwerpen: een pakje sigaretten. Ik rook niet, maar ik vind die pakjes zó aantrekkelijk. Al jaren verzamel ik ze. Merken waarvan je nooit hebt gehoord zoals het Spaanse Stop en het Poolse Start. Ik heb zelfs gesigneerde Gauloise-pakjes. Ik vind het jammer dat er steeds minder met show wordt gerookt, dat zie ik echt als een achteruitgang in de cultuur. Eerst het doosje tevoorschijn halen met dat cellofaantje er omheen, dan het zilverpapiertje eraf, en dan die peuk in de mond.Vervolgens dat spelen met de vingers, en er komt ook nog vuur aan te pas. Een rituele, theatrale actie. Misschien moet ik de fabrikanten maar eens gaan benaderen’.

Het Gebeuren, oktober 1998