‘Het mysterie schuilt in heel precieze dingen’. Wie zich verdiept in Picasso of Dali, in Satie of Stravinsky, in Piaf of in Charlie Chaplin, stuit op een goed moment vanzelf op Jean Cocteau (1889-1963). Fotografen vreesden hem: overal waar een van de Groten van deze eeuw zijn of haar gezicht liet zien, was Cocteau van de partij. Op het kiekje bleek achteraf altijd zijn gelaat in een uithoek te zien te zijn. Cocteau, dichter in alle kunsten, had veel trekken van een gespleten persoonlijkheid. Hij ondervond de nadelen van growing up in public, maar speelde tegelijkertijd in op de media zoals weinig hem daarin voorafgingen of volgden. De ‘introduktie’ van Jean Cocteau heeft tientallen jaren op zich laten wachten, maar in de loop van de jaren tachtig waagden uitgevers zich toch aan zijn vaak controversiële poëzie (in zijn geval niet alleen gedichten maar ook film, theater en romans).
Altijd een goed onderwerp voor verwarring, roddels en mysteries was hij. En nòg, eigenlijk. Cocteau hield van symboliek: om duidelijk te maken waarnaar hij streefde, gebruikte de man op charismatische wijze bondige spreuken en treffende aforismen. Maar hij was ook een grootsprakige kwakzalver, een pathetische poseur, een gemaskeerde kunstenaar met plastic talenten. André Breton en de andere surrealisten haatten hem om die reden. In hun ogen was Cocteau zelfs misdadig aan de kunst door zo mooi z’n talenten te camoufleren. De poses en zijn verslaving aan publiciteit zijn geen reden om hem maar weg te zetten als een charlatan. Les enfants terribles was hèt cultboek van de Franse jeugd in de jaren dertig – een roman die spreekt voor een generatie. Le sang dún poête is in alle opzichten een surrealistische film, die in dezelfde periode verscheen als het alom tot meesterwerk verheven L’age d’Or van Dali en Luis Bunûel. Steeds meer ontdekken mensen de ware Cocteau: een gekwelde estheet, die de wereld zijn visie op het leven en de kunsten wilde presenteren.
Cocteau ligt begraven in het kleine kapelletje van Milly-la-Forêt, een dorpje nabij Fontainebleau. Je reste avec vous staat in guirlande-schrift op zijn graf geschreven. Cocteau weet nog altijd te intrigeren, ook 27 jaar na zijn dood. Kunsthistorici weten niet goed waar ze hem moeten plaatsen omdat hij van elk ‘-isme’ wel wat heeft gebruikt: dadaïsme, kubisme, surrealisme. Bovendien was hij tegelijk schrijver, dichter, tekenaar, regisseur, criticus, cineast… In zijn laatste film, Le testament d’Orphée, zit een klassieke scène waarin Cocteau, terwijl hij onbedoeld zijn typerende manier van lopen demonstreert, door de godin Minerva wordt doorspietst met een speer. Maar hij staat weer op: de kunstenaar is onsterfelijk. In het geval van Cocteau kan er zelfs aan toegevoegd worden dat zijn ster rijst, naarmate de dag van 11 oktober 1963 steeds verder achter ons komt te liggen. Op die dag slaakte hij zijn laatste zucht, nadat eerder die dag zijn vriendin Edith Piaf – voor wie hij de monoloog Le Bel Indifferent had geschreven – hem in de dood was voorgegaan.
Spiegels zijn de deuren waardoor de dood komt en gaat. Bekijk jezelf je hele leven lang in een spiegel en je ziet de dood aan het werk als bijen in een korf.
(uit: Orphée)
Cocteaus drijfveren zijn grotendeels terug te voeren op zijn jeugd. De zelfmoord van zijn vader – Cocteau is negen – is een duister raadsel dat hem altijd blijft achtervolgen. Neveneffect is dat hij gedoemd is tot moederskindje. Hij maakt verre reizen met zijn moeder, laat zich door haar verwennen, maar ontdekt als adolecent zijn ware liefde, de poëzie. Die liefde is hem zo dierbaar dat hij zijn hele oeuvre er aan opdraagt. Film heet in het idioom van Jean Cocteau poesie cinématographique, theater poesie de théatre, enzovoorts. Zijn jeugdgedichten mogen kwalitatief dan niet erg relevant zijn, in latere werken haalt hij precies dezelfde thema’s aan. Twee gegevens uit zijn jeugd keren aldoor terug: het bronzen masker van Antinoüs uit zijn ouderlijk huis, en de sneeuwbal die hij door een schoolgenoot hard in zijn gezicht krijgt geworpen. De jongen die de bal gooit, de vroegrijpe Dargelos, wordt het uitgangspunt voor Cocteaus tragische platonische liefdes. Platonisch, vooral omdat hij maar moeilijk mensen kan vinden met wie hij zijn homosexuele geaardheid kan delen.
Eenakter
Binnen de Parijse beau monde is Cocteau al snel een held, daarbuiten komt het succes pas met de eenakter La Voix Humaine uit 1930. De toneelspeler Edouard Max leidt de zeventienjarige Cocteau voor in de elite-wereld van Parijs, waar handschoen, wandelstok, dasje en vouw in de broek bon ton zijn. Hij organiseert een séance rond Cocteaus poëzie, waardoor hij plotsklaps naam maakt. Max introduceert hem als hret ware, zonder hem had Cocteau vast nog een lange weg te gaan gehad door al leurende bij uitgevers aan te kloppen. In de dagen van zijn luxueuze introduktie huurt Cocteau een kamer in Hotel Byron waar hij met verschillende andere dandies samenleeft, onder wie Arnold Breker, de beeldhouwer van het Derde Rijk. Cocteau raakt bevangen door de compromisloze muziek van Stravinsky en besluit zijn eerste boek, Le Potomak, aan de componist op te dragen. Het is een buitengewoon zonderling verhaal, waarin fantastische wezentjes centraal staan. De stijl van Cocteaus proza is van het begin af aan luchtig. Er mankeert ook nogal eens wat aan de structuur, omdat hij fraaie formuleringen als hoogste prioriteit stelt. Vooral op Les Enfants Terribles is om die reden nogal wat kritiek.
In 1914 wil Cocteau het leger in, maar hij wordt om medische redenen afgekeurd. Als alternatief organiseert hij een eigen burgerkonvooi om aan de frontlinie gewonden op te halen. De ervaringen verwerkt hij later in de roman Thomas l ‘Imposteur (1923).
In de tent lagen een stuk of dertig martelaren zieltogend op bossen stro. Er hing een misselijkmakende, onbeschrijflijke geur, een weëe stank waraan het koudvuur zijn zwarte muskus toevoegde. Sommigen hadden een gezwollen, gelig gezicht vol vliegen; anderen de gelaatskleur, de magerte en de gebaren van El Greco’s monniken. Allemaal leken ze getroffen door een mijngasontploffing. Het bloed stolde in klonters op de flarden van hun uniform, en aangezien die uniformen geen bepaalde kleur of vorm meer hadden, was niet duidelijk wie de Duitsers waren en wie de onzen. Zij waren verenigd in één grote verbijstering.
(uit: Thomas de leugenaar).
Midden in de oorlog werkt Cocteau met Picasso en componist Erik Satie aan Diaghilews spektakelballet Parade, dat voor een schandaal zorgt. Picasso en Satie worden vrienden voor het leven. Cocteau leert Picasso al in 1915 kennen. Met hem deelt hij vernieuwingsdrift. ‘De behoefte om te veranderen in de kunst is geen andere dan die om een vers plekje op het kussen te vinden,’ zoals hij het zelf zei. De tekeningen van Cocteau doen ook wel aan Picasso denken: ze zijn heel eenvoudig, wat lijntjes die een karikatuur vormen. Picasso en Cocteau worden vaak samen gezien, ook buiten de werksfeer als ze bijvoorbeeld een stierengevecht bijwonen. Erik Satie, bijgenaamd monsieur le pauvre, is een loner, een man die zijn depressies benut om te componeren, en weerspiegelt daarmee de andere kant van Cocteau. In aanwezigheid van Cocteau fleurt zelfs Satie op. De opmerkzame criticus die schreef ‘Wie niet met Cocteau gelachen heeft, weet niet wat joie de vivre inhoudt’ typeert heel goed zijn publieke vertoning. Achter de clowneske Cocteau gaat altijd een gekwelde schizofreen schuil. Grillig en kwetsbaar. Hij lijdt er zeer onder wanneer hij merkt dat iemand ‘m niet mag. Zijn narcisme uit zich in koketterie met eenzaamheid. Hij is ook erg ontevreden met zijn verschijning (zijn haarimplant was schuin, z’n baardharen stonden scheef op z’n kin, zijn tanden stonden niet goed). Overal en altijd moet een uitvlucht worden gezocht. Vandaar het vaste thema van de metamorfose. Cocteau speelt altijd de rol van Phoenix. In zijn werk vlucht Cocteau via een spiegel naar een andere wereld (de films Le Sang D’un Poête en Orphée), in zijn werkelijke leven wordt uiteindelijk opium z’n beste vriend. Een haat-liefde-verhouding, natuurlijk. Maar eerst is er Raymond Radiguet. Een jonge schrijver die alles heeft wat Cocteau zoekt: schoonheid, intelligentie, creativiteit, extravagantie. De verhouding met Radiguet is een vreemde; er wordt graag gesproken van ‘creatieve osmose’. Cocteau en Radiguet schrijven samen, werken ideeën uit, gaan samen op vakantie, slapen met elkaar. Cocteau adoreert z’n jonge held, maar Radiguet voelt zich meer aangetrokken tot vrouwen. De relatie is kort maar hevig. In 1923 sterft Radiguet aan een infectie. Cocteau stort in een diep dal. De dood van zijn jonge Adonis is een ‘operatie zonder narcose’.
Depressie
Ik heb zo hartstochtelijk, zo blindelings ieder van mijn levensperioden geleefd, dat ik soms één ervan volkomen heb vergeten. Een voorwerp, een wezen, die zo’n periode kenmerkten komen plotseling in mijn geheugen terug zonder enig aanknopingspunt. Waar komt het vandaan? Waar komt hij vandaan? Ik zoek. Ik vind niet. Het decor is verdwenen.
(uit: Opium)
Cocteau zit in de depressie van zijn leven. Op aanraden van muziekcriticus Louis Laloy zoekt hij zijn heil in opium. Het gaat een onmetelijke invloed uitoefenen. Hij vindt opium het mooiste wat er is, verafschuwt het, aanbidt het, typeert het als ‘hel’. Hij raakt kortom tot in de diepste poriën verslaafd. Hij kan niet zonder, maar ook niet met.
We dragen iets in elkaar gedraaids in ons, zoals die Japanse houten bloemen, die zich in het water ontplooien. Opium speelt de rol van water. Niemand van ons draagt hetzelfde model bloemen in zich. Het is mogelijk dat iemand die niet schuift nooit zal weten welk soort bloem het opium in hem ontplooid zou hebben.
(uit: Opium).
Zes ontwenningskuren volgen er in totaal, waarvan de meeste betaald worden door Coco Chanel. Vrienden blijven hem gelukkig trouw. Gedurende de tweede kuur (in de kliniek van Saint-Cloud, voorjaar 1929) schrijft hij het boek Opium, een onvervalste reeks recht-uit-het-hart-notities, die de lezer niet onberoerd laten. De teksten zijn soms ongrijpbaar, maar verwoorden de emoties en eerlijkheid van een verscheurd, afhankelijk mens en met dat idee in het achterhoofd zijn de literatuurtechnische mankementen niet belangrijk: een boek dat aangeeft hoeveel moois er in Jean Cocteau valt te ontdekken. Zijn puurste werk, misschien wel, volgens de auteur ‘bestemd voor opiumschuivers, voor zieken, voor onbekende vrienden door mijn boeken verworven’. De weldaad van het gebruik en de demonen ervan wisselen elkaar als bij toerbeurt af. Je moet Cocteau wel kennen voor je het leest; titels en namen krijgen geen nadere uitleg.
Het is heel waarschijnlijk dat Cocteau altijd opium is blijven gebruiken, zij het in mindere mate. De laatste pagina’s van Les Enfants Terribles – zijn meest gelezen roman – zijn wat verwarrend, een beetje wazig geschreven. Cocteau verkeert bij het schrijven in een roes, maar vindt het zelf achteraf een prachtig verwoorde slotsom. De plot: Paul en Elisabeth, broer en zus, kunnen – en willen – er niet in slagen hun kindertijd te ontgroeien. Om te ontkomen aan de ‘gruwelijke tijd’ die aanvangt na de kinderliefde, is er maar één uitweg, de dood. Een prachtig verhaal dat draait om jaloezie, macht en erotiek binnen de benauwende wereld van een broer en zus, die een eigen idioom – zowel verbaal als non-verbaal – hebben ontwikkeld dat alleen zij begrijpen. Iedere derde persoon is een storende factor. Paul dreigt het paradijselijke wereldje als eerste te ontgroeien, hij wordt verliefde. Liefde en haat maken hier de cirkel rond.
Behalve Jacques Maritain schotelt ook de acteur Max Jacon Cocteau het katholicisme voor als ‘vervangingsmiddel’ voor opium – een duidelijk voorbeeld van hoe religie als subsituut wordt gebruikt. Later, in de Tweede Wereldoorlog, zou Jacob door de Gestapo opgepakt worden. In de rijdende wagon, die hem naar een concentratiekamp voert, schrijft hij Cocteau nog een brief, ondertekend met ‘Ik omarm je’. Jacob sterft in 1944.
Na een zoveelste ontwenningskuur volgt voor Cocteau inderdaad een korte roomse flirt, totdat zijn aardse belangstelling voor mooie jongens weer komt bovendrijven. Hij blijft zoeken naar een tweede Radiguet, denkt die aanvankelijk te vinden in de schrijver Jean Desbordes. In de periode met hem schrijft hij Le livre blanc, het enige boek waarin hij openlijk uit de kast komt. Het boek moet, in het Frankrijk van 1928, anoniem verschijnen. Twee jaar later staat in het voorwoord van een nieuwe uitgave: ‘Men heeft beweerd dat Het Witboek van mijn hand is. Ik neem aan dat dat de reden is waarom u mij vraagt het te illustreren en waarom ik uw voorstel aanneem’. In de boekenzaak van de uitgever (Paul Morihien) wordt op zekere dag een inval gedaan: zowel Cocteaus Witboek als Querelle de Brest van Jean Genet kunnen niet door de beugel. (Cocteau geldt trouwens als de ontdekker van Jean Genet. Hij zorgde ervoor dat deze een uitgever kreeg, stond hem financieel bij, enzovoorts). Uiteindelijk wordt de acteur Jean Marais de tweede grote liefde, die bij hem blijft tot zijn dood. Wanneer Marais decennia later (in 1975) zijn memoires uitgeeft wordt duidelijk dat de liefde aanvankelijk niet wederzijds was. ‘Er is een ramp gebeurd. Ik ben verliefd op u,’ schijnt Cocteau tegen hem te hebben gezegd. Marais heeft dan juist een rolletje gespeeld i een van Cocteaus films, wil op goede voet blijven staan met zijn werkgever en zegt hem dat hij dezelfde gevoelens koestert. Niet lang daarna meent hij het echt.
Cocteau blijft z’n leven lang films maken, boeken en gedichten (onder meer La crucifixion). Hij verfilmt Les enfants terribles, Les parents terribles en het sprookje La belle et la bête. De reeks Orpheus-films vormt een artistiek hoogtepunt. In de derde film uit die trilogie, Le testament d’Orphée, heeft naast Cocteau zelf ook Picasso een kleine rol. Tijdens de herfst van zijn leven leidt Cocteau een betrekkelijk rustig bestaan. Hij komt met name in het nieuws door zijn toetreding tot de Académie Francaise en de fresco’s die hij schildert in plaatsen aan de Côte d’Azur. Hoewel hij op hoge leeftijd is, komt zijn dood toch nog vrij onverwacht. Cocteau signeerde z’n kunstwerken altijd met een vijfhoekig sterretje. Achter zijn leven moet in gedachten beslist zo’n symbooltje worden geplaatst.
Bioscopen in de grote Europese steden draaien zijn films zo nu en dan nog, maar de boeken van Jean Cocteau worden relatief weinig gelezen. In Nederland doet hij eigenlijk de laatste jaren pas van zich spreken. De eer gaat hier uit naar de uitgeverijen Goossens, Arbeiderspers en de reeds ter ziele gegane Woelrat, die zijn romans, dichtbundels en essays publiceerden. Anders dan hier geniet Cocteau in Engeland bijvoorbeeld een cultstatus. De BBC wijdde vorig jaar een filmcyclus aan hem, en de echo van Cocteau weerklinkt ook in de Britse popmuziek. Bill Nelson, de voormalige zanger van de artrock-groep BeBop Deluxe, richtte zelfs een naar Cocteau vernoemd label op, daarmee ruimte scheppend voor literair getinte platen zoals die van de Schot Richard Jobson.
Vertaalster
Greetje van den Bergh – vertaalster en recensent van NRC Handelsblad – vertaalde van Jean Cocteau Le Grand Ecart (De Grote Vergissing) en Thomas l’Imposteur (Thomas De Leugenaar) in het Nederlands. Ze zegt: ‘Het lukt niet Jean Cocteau in te wijden in de serieuzere literaire journalistiek. Hij krijgt dat imago gewoon niet. In Frankrijk is zijn naam als het ware steeds ‘door blijven lopen’, hij is daar nooit van het toneel vedwenen. Je ziet dat nu nog: naar aanleiding van zijn vijfentwintigste sterfdatum zie je in Parijs op de wagen van de visboer een tekening van Cocteau staan. In Nederland zou ik hem zelfs geen cult-status willen toekennen. Door een uitgebreide bespreking van Hetty Renes’ vertaling van Les Enfants Terribles in NRC te plaatsen dacht ik hier iets in gang te zetten. Na die recensie bleek uitgever Kees Goossens geïnteresseerd in Cocteau. Toen heb ik tegen hem gezegd: ‘Als je één van zijn boeken vertaald wilt zien, neem dan Thomas l’Imposteur, dat is zo’n tijdloos boek’. Thomas is een vrij moeilijk vertaalbaar boek omdat het dicht tegen poëzie aanligt; de klank, het ritme is heel belangrijk, het gaat beslist niet louter om het overbrengen van de betekenis. Cocteau werkt in het boek met sierlijke, geestige formuleringen en paradoxen. Het onderwerp is ook al zo boeiend. Dat op deze manier die vreemde Eerste Wereldoorlog zo knap, zo sprankelend wordt beschreven en dat je er tegelijk steeds bij in de lach schiet, dat vind ik prachtig. Terwijl het een ernstig verhaal is over menselijke tragiek. Het knappe is dat hij in drie regels een situatie of persoon weet te typeren en in een daarop volgende alinea op iets heel anders overschakelt.
‘Cocteau was ook een groot causeur. Wat hij zei of schreef, is in die zin nauwelijks weer te geven. Hij springt van de hak op de tak, maar blijft daarbij constant op een hoog niveau. Vanuit traditionele literaire opvattingen is het misschien niet juist, maar ik vind het prachtig. Ik zou hem niet kunnen vergelijken met andere Franse schrijvers. Ik hoop van ganser harte dat zijn boeken hier verkrijgbaar zullen blijven. Het is waar dat Cocteaus persoon altijd meer in de belangstelling heeft gestaan dan zijn werk. Maar zijn publieke persoonlijkheid heeft geen relatie met mijn waardering voor hem. Ik lees wel alles over hem, omdat iemands produktieve geest toch iets intiem is. Uit Brieven Aan Mijn Moeder en Geschriften Uit De Oorlog blijkt bijvoorbeeld dat hij erg naïef was ten aanzien van Hitlers Duitsland. Het heeft geen invloed op me. Eigenlijk ben ik het volkomen eens met Michel Tournier. Je zou een schrijver nooit moeten zien, want een schrijver lees je in zijn boeken. Het voordeel van Cocteaus overdreven aandachttrekkerij is dat in Frankrijk zijn boeken nog altijd in de standaardcollectie pocketboeken zitten. Hij wordt er nog veel verkocht.. gelézen weet ik niet! Ik weet wel dat hij de middelbare school vaak op de leeslijstjes staat. Als dichter geloof ik niet dat hij zo bijzonder was, het soort poëzie dat hij schreef wordt in Nederland ook niet zo geapprecieerd. Zijn dagboeken, die nog steeds verschijnen onder de titel Le Passé Defini, zijn vooral interessant voor mensen die hem als cineast en balletschrijver bewonderen. Over zijn films en balletprodukties geeft hij daarin veel achtergrondinformatie. Ik zeg niet dat hij groter is als romanschrijver dan als cineast, maar zijn literatuur spreekt me het meest aan. Ambachtelijk veranderde Cocteau voortdurend, omdat hij een kameleontisch klankbord was. Hij reageerde heel snel op mensen in zijn omgeving. Raymond Radiguet is een mooi voorbeeld. In een tamelijk kort tijdsbestek moest hij een vorm vinden voor zijn boeken, en sleurde Cocteau daarin mee’.
Het Gebeuren, juni 1990