Holger Czukay, 51 jaar oud, de Albert Einstein-look. Geboren in Danzig, het latere Gdansk. Muzikant, componist, Privatsymphoniker en humorist in de traditie van W.C. Fields. Spontaniteit is zijn credo en handelsmerk, innovatie is daarvan de uitwerking. Holger Czukay houdt er uiterst eigenzinnige ideeën op na als het gaat om musiceren. Volgens hem valt er nog heel wat te verbeteren. Om zijn excentrieke schetsen in praktijk te brengen leeft hij afgezonderd in zijn tot ‘geluidslaboratorium’ getransformeerde Keulse woning, waar hij zijn opnamen verzamelt. Daartoe heeft hij een ingenieus systeem bedacht, waarin meters banden rij aan rij op onderwerp liggen gerangschikt. Heeft u het geluid nodig dat een walvis maakt, een sonate van de paus , Holger heeft het. Inmiddels misschien tien jaar oud, maar tot in de finesses bewerkt zodat het klaar is voor gebruik. Niet iedereen is echter welkom in het archief. In de loop der jaren is Czukay zich gaan omringen met een keur aan bevriende musici, al dan niet ontgroend als pupil van de meester zelf. Zo verging het de leden van de groep Can, de koplopers van de West-Duitse avantgarde die eind jaren zestig de kop opstak. Czukay had ze les gegeven op een kostschool in Zwitserland en zijn leerlingen, producten van het rock ‘n’ roll-tijdperk, zweepten hun leermeester op om zich te bekeren tot hùn muziek. Het was de tijd waarin alles kon, iedereen kon en mocht muziek spelen en zat daarom in een bandje. Herr Czukay was toen rond de dertig, een oudere jongere al. Zijn muzikale zintuigen richtten zich op de basgitaar en van de ene op de andere dag hield Czukay zijn docentenbestaan voor gezien. Can was geboren, in de originele bezetting met toetsenist Irmin Schmidt en fluitist David Johnson.
Daaraan was al een hele geschiedenis voorafgegaan. In zijn jongensdromen figureerde hij beurtelings als begrafenisondernemer en dirigent. Moeder Czukay wees beide opties af, maar de kleine Holger wist wat hij wilde, ging naar het conservatorium en hield zich lange tijd bezig met radio- en televisietechniek. Hij was het soort jongetje dat zich weet te vermaken met dagdromen over communicatiemiddelen, satellieten, elektronika en anderssoortig technisch vernuft. Eenmaal het stadium van Chriet Titulaer in spe ontgroeid, besloot hij in de leer te gaan bij Karl Heinz Stockhausen. Achteraf kun je zeggen dat hij in muzikaal opzicht bij Stockhausen is gevormd: de vernieuwingsdrift en het musiceren als kunst an sich zouden al zijn latere werk bepalen.
Het grillige pad dat Can volgt begon in 1968 en is nooit definitief op een dood spoor terecht gekomen. Geruchten over het scheiden der wegen strandden in speculaties, en het gezelschap wisselde zo vaak van bezetting dat meer van een improvisatie-collectief gesproken mag worden. De verhoudingen tussen de groepsleven waren nooit iets om over naar huis te schrijven. Holger beaamt zelfs dat sommige van hen elkaar eens met een bijl achterna zaten in de studio! 1989 was het jaar van de eenduidigheid. Een biografie verscheen (The Can Book) en de groep bracht Rite time uit, een plaat die al jaren op de plank lag maar waarvan Holger het aardig vond nu maar eens uit te brengen. Zo schijnt er nog het een en ander voor de liefhebber achter gehouden te worden. Zelfs een live-document – uniek voor Czukay – ligt afgewerkt en wel in Keulen te wachten op de juiste releasedatum.
Michelangelo
Naarmate zijn wilde haardos grijzer kleurde, werd Holger Czukay meer en meer een fijnproever. Hij werkt als een moderne Michelangelo, die zei geen beelden te maken, maar slechts het omhulsel te verwijderen om het al bestaande beeld uit de rots tevoorschijn te laten komen. De kunstenaar is slechts het middel bij het maken van het kunstwerk, niet de bron, dat komt van hogerhand. Als alles weggehouwd is wat overbodig is, laat het eindproduct zo min mogelijk zien van alle geopperde mogelijkheden. Minimaliseren is het toverwoord. De versies van Czukay-songs die op vinyl zijn uitgebracht verraden dus niets meer van het basis-idee. Czukay hanteert de beitel en laat zich daarbij door niets of niemand van de wijs brengen. Favoriete instrumenten zijn naast de basgitaar de radio en de dictafoon. Volgens zijn muzikale kompaan David Sylvian heeft Holger zijn IBM-dictafoon gevonden in een vuilniscontainer van een West-Duitse fabriek en heeft hij het apparaat zodanig gereconstrueerd dat hij er naar hartelust mee aan de slag kon. Hij heeft de rewind-knop bijvoorbeeld zo gewijzigd dat hij opnamen van achteren naar voren kan kopiëren en het op die wijze in kan voegen in zijn eigen of andermans werk. De eerste keer dat Holger zijn dictafoon zo had geïnstalleerd was tijdens de Londense sessies voor David Sylvians Brilliant trees (1984), waar hij het psalm-achtige titelnummer liet eindigen in een klanktapijt van vrouwen- en monniken-stemmen. Sylvian was tevreden: het gaf de song een ontaardingselement, een geluid dat er niet echt paste, maar wel kleur gaf aan het geheel. Atmosferische diepte, zoals dat in de Sylvian-vertaling luidt. Czukay gebruikt alledaagse geluiden, maar doordat ze verwerkt worden in een compositie krijgen ze een nieuwe lading, een sferische klank die niet op te roepen is met een synthesizer. Favoriet zijn de etnische zangstemmen. Op zijn eerste solo-plaat Movies uit 1979 werden die stemmen uitgebuit in het briljante Persian love. De stemmen pasten perfect in het geheel, vormen een instrument met dezelfde waarde als bijvoorbeeld de gitaar. Het gaat in Czukays muzikale idioom niet om de inhoud van de woorden, maar om de harmonieuze sound, een concept dat werd nagevolgd door Brian Eno en David Byrne op My life in the bush of ghosts. Op latere soloplaten bleef Czukay experimenteren met geluid. Ontegenzeglijke hoogtepunten zijn de chaotische bewerking van het Chinese volkslied – verschenen in 1984 – en het nummer Blessed Eastern, waarin de paus gesampled wordt over een Czukay-deuntje, met Jah Wobble op bas. Zijn platen krijgen traditiegewijs een storm van kritiek. Meestal worden de nummers afgedaan als ‘onafgewerkte collages’, terwijl het laatste dat van de nummers gezegd kan worden juist is dat ze onafgewerkt zijn. Je moet alleen wel van Holgers gevoel voor humor houden.
Mister Czukay! Toen hij zich omdraaide en op vriendelijke toon, maar wel enigszins verbaasd ‘Yes?‘ mompelde, wist ik dat iets te voorbarig was geweest. De goede man was net binnen, juist bezig het interieur van de Rotterdamse zaal De Lantaren te bekijken, en direct werd hij al aangesproken door een op hem af stormende enthousiasteling. Of hij nog trek had in een interview. Nou, voor zijn optreden zou het niks meer worden maar ‘probeer het naderhand nog eens’. Czukay lachte en zei: Bye. Ik had er het volste vertrouwen in. Hij was die dag heel even in Nederland voor een performance in het kader van het jaarlijkse Dissonanten-festival, een reeks optredens van dwarsbomen uit de geïmproviseerde jazz- en popwerelden, met ditmaal het Europese vasteland als rode draad. Onder de gasten bevonden zich verder De Volharding en The Ex uit Nederland en Dagmar Krause uit West-Duitsland. Holger Czukay zou als enige geen concert geven, maar opheldering geven bij videomateriaal dat getoond werd. De performance stond bol van de absurde humor, het was niet moeilijk voor Czukay de bomvolle zaal aan het lachen te krijgen. De video Cool in the pool (1979) die hij toonde is een filmpje waarin Czukays gezicht van alle kanten wordt gezien en waarin hij synchroon aan de muziek beweegt en zo nu en dan de Franse hoorn aan de lippen brengt. Acteren, noemt hij het zelf. Czukay heeft eerder gezegd dat het zien van W.C. Fields hem er toe bewoog voor de camera plaats te nemen. Dat was duidelijk. Nadat hij in de kleedkamer even tot rust was gekomen, sprak ik kort met hem.
Geeft u vaak dit soort lezingen?
‘Nee, ik doe alles maar één keer. Het geeft geen zin iets dergelijks te herhalen’.
Was het niet mogelijk een concert te verzorgen?
‘Ik kon er de juiste mensen niet voor vinden. Ik had bijvoorbeeld graag Jaki Liebezeit meegenomen, de drummer van Can, maar hij is te druk met andere projecten’.
Can was altijd een uitgesproken avantgardistisch gezelschap. Wat is het belang van Can anno nu?
‘Ik denk hetzelfde belang als twintig jaar geleden. Er is een nieuwe generatie ontstaan die voor het eerst kennis maakt met onze muziek en dat geeft aan dat we geen eendagsvlieg zijn. Al onze platen vormen daardoor een levensverzekering. Muziek is mijn levensverzekering. Maar het feit dat we een avantgarde groep zijn brengt met zich mee dat we niet altijd even goed verkopen’.
Hoe denkt u nu, als leerling uit zijn school, over Stockhausen?
‘Hij is werkelijk één van de grootsten, heeft de muziek beslist verrijkt. Stockhausen is een uitvinder, een genie’.
Naar wie gaat verder uw bewondering uit?
‘Naar velen. Mensen die me amuseren. in Japan is onlangs een Duitser tot Man van het Jaar verkozen. Hij is de schrijver van Hitlers dagboeken. Hij was nou eens niet iemand die jeans of iets anders typisch Amerikaans presenteerde in het Oosten, maar iets dat niemand anders kon doen. Hij zegt ook dat hij Hitler was tijdens het schrijven van de boeken. Wanneer Duitsers iets goed doen, zijn ze ook direct beroemd, dat blijkt maar weer (lacht). Wie ik ook een genie vind is de tandarts die laatst in Verstehen Sie Spass (de Westduitse variant op Bananasplit, red.) een grap uithaalde. Hij had zijn assistente een bandje laten inspreken met geest-achtige stemmen en het onder het spuugbakje in zijn praktijkruimte gemonteerd. De stem zei zoiets als you asshole en de cliënten dachten werkelijk dat er een geest was. De tandarts maakte het helemaal bont toen hij de politie belde om de geesten te melden. Zowel de tandarts als zijn assistentie zijn overigens hun baan kwijt’.
Duitsland
Vindt u dat Duitsland een grote poptraditie heeft?
‘Nee, maar dat heeft vooral met de taal te maken. Ik vond Trio heel goed, vanwege hun gevoel voor humor. Ze bestaan niet meer, maar de drummer is nog steeds een goede entertainer. Met zijn clownsgezicht zou hij perfect zijn voor een filmrol. De zanger was in technisch opzicht niet goed, maar hij zegt dan ook zelf dat hij niet kan zingen. Maar Duitsland heeft nooit een Elvis Presley gehad nee, als je dat bedoelt’.
Luister u zelf wel eens naar muziek – gewoon ter ontspanning?
‘Luisteren betekent voor mij werken. Ik luister alleen nog naar mijn vrouw (lacht). Maar als er bepaalde connecties zijn met mijn eigen werk, luister ik wel naar de muziek van anderen. Brian Eno en David Sylvian bijvoorbeeld, dat zijn de betere Engelse muzikanten van deze tijd. Maar ik zal je vertellen, ik vind het nummer Joe le taxi van Vanessa Paradis ook heel goed. En Jan Hammer!’
U noemde al David Sylvian – wat zijn zijn specifieke kwaliteiten?
‘Hij heeft een soort natuurlijk gevoel voor schoonheid en een uitstekend gevoel voor het mysterie. David heeft ook een fantastische smaak’.
Heeft u dat alles met hem gemeen?
‘Hij staat op die punten een trapje hoger dan ik, denk ik. We zijn uitstekende partners omdat we redelijk verschillend zijn. David is erg esthetisch ingesteld, hij zou nooit, zoals ik, met Jah Wobble werken bijvoorbeeld’.
Waarom niet?
‘Het zou gewoon niet werken’.
Waarom vergezelde u hem eigenlijk niet op zijn wereldtournee?
‘Ik had niet het gevoel dat ik nodig was. We hebben ongeveer een jaar geleden samen Flux and mutability gemaakt, een soort vervolg op Plight and premonition (ambient-duo-platen uit ’88 en ’89, red.). Bij het maken van het nummer Mutability had ik ook het gevoel dat ik overbodig was. Dus ik cijferde mezelf weg. Als je je eigen bijdragen tot een minimum reduceert wordt het eindproduct vaak beter. In dat nummer waren aanvankelijk heel duidelijk zangstemmen aanwezig, onder meer van de paus. Ik had hem op zo’n manier in de track verwerkt dat de paus z’n oren niet zou geloven als hij het zou hebben gehoord (lacht)’.
U bent in de loop der jaren ook gaan acteren, onder meer in de korte speelfilm ‘War of Sounds’, die de Duitse televisie heeft uitgezonden. Hoe is die tot stand gekomen?
‘Michael Meert, een jonge Belgische regisseur, had een film gemaakt over Berlijn, ik geloof dat hij Wild occupation heette. Ik had al van de man gehoord, maar om de een of andere reden leek hij me maar niks. Ik ben de film toch gaan bekijken en ik was diep onder de indruk. Het gaat over mensen die in Berlijn huizen kraken. Meert heeft het op een zeer a-politieke manier verbeeld en toen hij liet blijken dat hij vond dat ik talent had zijn we samen een verhaal gaan schrijven’.
Gaat het acteren, carrièregewijs gezien, een grote plaats innemen?
‘Het is belangrijk voor me dat beeld en geluid blijven samengaan. Het acteren gaat me intussen goed af, nu ik er in getraind ben. Ik hou er van mensen te amuseren, ze te laten lachen. Ik ben ontevreden met een video tot op het moment dat ik zelf begin te lachen. Maar hetzelfde geldt voor mijn muziek. In muzikaal opzicht is mijn nieuwe plaat, Rhythms of a secret life, erg mysterieus, maar tegelijkertijd erg grappig. Die plaat staat bol van de geluiden die walvissen maken. Ik vind het erg fascinerend om te zien hoe dieren zich gedragen. Een hond bijvoorbeeld is zó goed in staat ergens over te klagen. Maar goed, ik word op deze plaat weer bijgestaan door de mensen van Can, Jaki bijvoorbeeld. En verder dus door veel, heel veel walvissen’.
Aan het eind van het gesprek vat Holger Czukay zijn filosofie nog even kort en bondig samen: ‘Sommige mensen zeggen dat er geen God bestaat. Ik ben niet religieus, maar ik geloof dat God gevoel voor humor is’.
Het Gebeuren, 16 december 1989