In het Transformatorhuis op het Westergasfabriekterrein, de thuishaven van Toneelgroep Amsterdam, regisseert Gerardjan Rijnders vandaag vrijwel het voltallige gezelschap. Het is een week voor de première van Een soort Hades, het nieuwste stuk van Lars Norén.
Een soort Hades van de Zweedse schrijver Lars Norén (1944) speelt in een psychiatrische inrichting. Noréns vrouw en dochter verbleven in een dergelijke inrichting. Om inspiratie op te doen bracht Gerardjan Rijnders, die eerder Noréns Een vreselijk ongeluk regisseerde en de schrijver in 1981 opzocht in Stockholm, vorig jaar twee weken door in de psychiatrische inrichting Bavo Centrum-West in Rotterdam. Hij deed er mee aan activiteiten waaronder groepsgesprekken. In De Volkskrant zei hij daarover: ‘Wat me daar het meest intrigeerde was de totale verlamming van die mensen. Ze zitten maar een beetje zwijgend aan een grote tafel, roken een sigaretje, bladeren wat in de Story. Dat heeft te maken met hun ziek zijn, maar ook met het feit dat ze zwaar onder de dope zitten. Dat beeld wilde ik gebruiken, maar ik kan het niet gebruiken in Hades. Dus dat werd Licht. Hades is een stuk van 250 pagina’s, en met die stiltes erbij zou de voorstelling minstens acht uur duren. (..) De mensen in die inrichting waren niet zo maar ziek of depressief, ze hadden vooral angst. De ene week durfden ze vijf minuten naar buiten, en dan maar hopen dat ze het de tweede week tien minuten zouden uithouden. Dat beeld van angst en verstarring wilde ik in Licht oproepen, zonder dat het een inrichting werd. Hoe ben je stil op het toneel, hoe bereik je een vorm van haast meditatieve concentratie? Het is een ervaring die ik zelf alleen maar heb bij sommige minimal music of bij monochrome schilderijen’. Norén heeft, zegt Rijnders in de Uitkrant, een ‘röntgenfoto van deze tijd’ gemaakt. ‘De bijzondere kwaliteit is de herkenbaarheid van de personages. Dat maakt het volgens mij ook tot zo’n choquerende ervaring’.
En het is waar. Wie Een soort Hades ziet is er vaak niet zeker van of personages nu patiënten zijn of verzorgers. Iedereen kampt met neuroses, frustraties en problemen, niemand heeft een noemenswaardig houvast of zekerheden, ieders leven is beschadigd. Een soort Hades was aanvankelijk een toneelstuk maar werd al snel bewerkt tot een tv/film-scenario, nog voor het op een podium werd gespeeld. Het is, zegt Rijnders – net als vorig jaar Djuna’s Beurtzang – een onmogelijk stuk om te spelen. Maar dat ziet de regisseur juist als een voorwaarde om eraan te beginnen. ‘Als ik direct weet hoe ik het kan aanpakken, interesseert het me niet’.
In het werk van Rijnders doemen vaak dezelfde motieven op: moralisme, religie en homoseksualiteit zijn misschien de belangrijkste. Kunst gaat in zijn ogen altijd over morele dilemma’s. Zelfs al is een voorstelling zuiver esthetisch, dan stelt die waarschijnlijk de vraag of het mogelijk is in esthetiek weg te vluchten. Eerder zei hij dat er twee soorten moraal zijn. ‘De ene bestaat uit een antwoord, de andere uit een vraag. Het is duidelijk dat mijn voorkeur bij de juiste vraag ligt. Het is niet aan mij antwoorden te geven, dat is aan het publiek’. De religieuze component wordt steeds helderder in zijn werk. Steeds vaker is Rijnders’ werk op de Bijbel geënt. Hij maakte Klaagliederen naar de Statenvertaling van het boek Jeremia, voor de Ikon verfilmde hij Het Laatste Avondmaal, en hij concentreerde de voorstelling Licht rondom de bekeerling Paulus, de roepende in de woestijn, uit het Nieuwe Testament. In andere recente voorstellingen lonkt hij naar alternatieve religies, naar sjamanisme bijvoorbeeld in Ecstasy. Het heeft niet op de laatste plaats te maken met de actualiteit, met de teloorgang van de ideologieën, de val van de muur en de overwinning van het kapitalisme. Mensen, zegt Rijnders, vragen zich opnieuw af waartoe we op aarde zijn. Bij Rijnders betekent het dat alles minimaler wordt en daardoor aan betekenis wint. Michael Matthews die in Klaagliederen tergend langzaam diagonaal over het podium schrijdt. Het eerste deel van Licht waarin werkelijk niets gebeurt, niemand beweegt. Het moet zijn als in een meditatiecentrum. Als een acteur in het Japanse Noh-theater die in een uur 360 graden om zijn as draait, zonder dat iemand het ziet. In die concentratie schuilt het hogere.
Rijnders erkent dat hij bepaalde types toneel voor gezien houdt, zeker voorlopig. Well made plays ensceneren zoals het hoort of met een kleine Rijnders-twist, dat heeft hij wel gezien. De komende jaren zal hij heus nog wel eens een klassieker doen. Corneille bijvoorbeeld, volgend seizoen. Maar de interesse verflauwt nu hij steeds meer zoekt naar abstracte vormen. Het verhaal van een stuk interesseert hem minder en minder. Wat Rijnders wil is steeds verder onderzoeken wat je met het medium toneel kunt. Niet per se hoeft dat stiller, kaler toneel op te leveren, maar het zal zich wel steeds verder verwijderen van huiskamerrealisme. En de verantwoordelijk voor een gezelschap wil hij nooit meer, zegt hij stellig. Het is, zegt hij, uitgesloten dat hij zich na Toneelgroep Amsterdam nog als artistiek leider zal profileren. Hij wil ‘schrijven, filmen, tv maken en regisseren’.
Mededogen
Religie is een steeds belangrijker rol gaan spelen, maar hij dankt dat, zegt hij, voor een groot deel aan toeval. Klaagliederen bijvoorbeeld ontstond omdat hij zo graag een tekst uit de 17e eeuw wilde gebruiken en uitwijken naar Vondel te voor de hand liggend vond. Licht ontstond omdat hij een voorstelling over licht en blindheid wilde maken en het was, ‘zeker achteraf’, een voorstudie voor Een soort Hades. De Bijbel bevat gewoon zulke verdomd mooie teksten. Het lijkt hem bovendien inhoudelijk gezien de laatste jaren maar om een ding te doen: mededogen kweken. Rijnders is de eerste om dat te beamen. Mededogen voor de zwakkere, degene met afstand, degene die dreigt weg te zinken of anderszins minder bedeeld is. Zo soft als het nu klinkt mag het niet zijn (en een boodschap mag je het al helemaal niet noemen) maar het is in zijn optiek wel het enige zinnige dat als theatermaker kunt doen. Hij zegt: ‘Een voorstelling die er niet op uit is begrip te kweken voor iets of iemand, doet er eigenlijk niet toe’.
Ook in Een soort Hades draait het om mededogen. Rijnders: ‘De voorstelling schept een beeld van de samenleving dat ik herken, dat is voor mij afdoende. Zie ons aan‘. Hij vond het daarnaast zo’n mooie tekst omdat hij de montage-manier van schrijven herkende. Twee jaar geleden las hij het stuk voor het eerst, in het Zweeds. ‘Het leek me ook een uitdaging om met de vereiste 30, 35 acteurs aan de slag te gaan’. Wat is nu belangrijker, vraag ik, die uitdaging op vormgebied of die schets van de samenleving? ‘Vorm is inhoud, inhoud is vorm,’ klinkt het stellig. Een soort Hades werd vertaald door Karst Woudstra. ‘Als check heb ik ook de Duitse vertaling erbij gehaald. Samen met Janine Brogt, dramaturg bij TGA, heb ik er flink in gekapt. Tijdens de eerste repetities kwamen we op dat idee om scenes door elkaar heen te snijden. Wat ik daar zo fascinerend aan vindt is dat het alleen op het toneel kan’.
Als je het stuk zou spelen zoals Norén het schreef, zou de voorstelling vermoedelijk 8 á 10 uur duren. Rijnders greep op twee manieren in: de lange stiltes vervielen (daar was hij na Licht wel even mee klaar) en hij besloot er een typische Rijnders van te maken door te kiezen voor zap-toneel, waarbij verschillende scenes tegelijkertijd worden gespeeld. Als de ene scene belangrijker is dan de andere komt dat tot uitdrukking in het volume van de sprekers. De werkelijk ‘onspeelbare’ of in elk geval buitengewoon lastig te realiseren scenes – zoals die waarin een zwerm vogels opstijgt uit een tafelblad – worden uitgesproken door het personage dat actrice Marjon Brandsma vertolkt, een verteller die regie-aanwijzingen oplepelt. Slechts een of twee keer lijkt de verteller echt lijfelijk aanwezig, vooral als Marieke Heebink tegen haar zegt ‘Hou me even vast’, waarop ze haar omarmt. Aanvankelijk werd er tijdens de repetities gewerkt met geluidsversterking, daar is (gelukkig) vanaf gestapt.
Norens stuk is ‘een heel verbaal stuk’, terwijl de helft van de personages zwaar onder de pillen zit. ‘Ik heb die sfeer vorig jaar in de inrichting aan den lijve ondervonden, wat heel belangrijk was voor mij bij het werken aan deze voorstelling. Veel van de dialogen die Noren opvoert herkende ik. Zoals zo’n gesprekje over tv-ster Roseanne… Hier zou het misschien over Linda de Mol gaan.’
Zelf verveelt hij zich nog altijd ‘te pletter’, als hij naar toneel gaat. ‘De sensatie die ik vroeger nog wel ‘ns had ervaar ik steeds minder’. Dus zelf het soort toneel maken dat hij graag zou willen zijn, dat moet het dan maar zijn.
Vier jaar geleden, net de trotse bewoner van het Transformatorhuis, zei hij: ‘De verhuizing betekent dat ik mijn lot voorlopig aan dat van Toneelgroep Amsterdam heb verbonden, minstens tot er een nieuw theater is. Nu moet ik door. Dat nieuwe theater zie ik overigens niet voor het eind van deze eeuw gebouwd worden. Voorlopig kan er gewerkt worden, in een eigen huis, waar we successen kunnen doorspelen en flops kunnen stoppen. En waar we niet meer ingeklemd staan tussen Frank Govers en Frank Boeijen’. De afgelopen jaren heeft Rijnders zich langzaam maar zeker teruggetrokken. In 1994 al koos hij ervoor om zijn eigen nieuwe stuk niet zelf te regisseren, maar Titus Muizelaar daarvoor aan te stellen. Dat seizoen beperkte hij zich zelf tot Shakespeares Richard III. Hij ging er televisie naast doen, opera en gastregies in het buitenland. Tot 2001, als de periode van het huidige Kunstenplan afloopt, blijft hij aan als artistiek leider. ‘Ik heb dan 23 jaar bijna onafgebroken een groot gezelschap geleid en dan vind ik het welletjes. Ik wil alleen nog maar schrijven en regisseren en een enkele keer zelf met een tekst het toneel op. Vanaf dit jaar ga ik een periode per seizoen naar het buitenland. Eerst naar Bonn, waar ik een montagestuk ga maken met Licht als basis, dan naar Berlijn. Bij het Deutsches Theater ga ik een nieuwe versie van Moffenblues maken die geschikt is voor de kleine zaal zodat het langer op het repertoire kan blijven staan. In het seizoen ’98/’99 ga ik er een klassieker regisseren, Penthesileia denk ik. Ook ben ik uitgenodigd een regie te doen, maar dat kan pas na 1999′.
Rijnders lijkt op zoek naar een metafysische toneelvoorstelling die ergens achter zijn werk van de laatste jaren besloten ligt, buiten het bereik van regulieren teksten en ensceneringen. Klaagliederen, Ecstasy, Mooi, Licht, ze hebben allemaal te maken met het ontdoen van ballast, met het loslaten van zekerheden en toneelmatige verworvenheden en overbodigheden. Zijn uiteindelijke streven lijkt die ene onmogelijke voorstelling te zijn: een leeg toneel met daarop gedachteloze acteurs, een monument van stilzwijgen dat sensaties door de open ruimte zendt. ‘Misschien is dat Licht geworden ja, ik weet het niet,’ zegt hij.
Ik praat ook met Hans Kesting, een van de acteurs in Een soort Hades. ‘We richten ons vooral op de vorm die hij heeft gekozen,’ zegt hij over het repetitieproces. ‘We moeten zien dat we het onder de knie krijgen, vooral dat continue verschil in volume. De thematiek speelt tijdens de repetities geen noemenswaardige rol, daarover heeft Gerardjan het zelden. Iedereen bepaalt voor zichzelf waarover het gaat. Alleen in het café hebben we het daar nog wel ‘ns over. Vaak zijn die gesprekken meer verhelderend dan die in het repetitielokaal.
Je kunt duidelijk zien hoe zich drie hoofdmoten hebben uitgekristalliseerd: de klassieken – de Shakespeares en Racines – de montage-voorstellingen en de kleine zaal-producties die hij voor slechts een paar acteurs schrijft. Ik kan me niet voorstellen dat hij op de klassieken uitgekeken raakt, juist omdat het daarbij, met al die retorica, zo om vorm gaat. Zijn manier van werken is, sinds ik hem ken, nauwelijks veranderd. Voor mij wordt het steeds duidelijker wat hij van me wil, ik begrijp hem nu sneller. Hij is altijd stil, zwijgzaam, en dan ineens zegt ie even een of twee dingen. Als regisseur is hij iemand van: waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan. Dit misschien in tegenstelling tot Gerardjan de schrijver, daarover valt te twisten. Die zwijgzaamheid heeft me in het begin wel problemen opgeleverd. Hij is niet bepaald scheutig met beloningen, met complimentjes, dus voor je zelfverzekerdheid is het niet zo… Hij blijft toch een rare, zwijgende sfinx die daar naar je zit te kijken. Je moet dus vooral veel zelf vragen. Is het niet goed? Dan zegt hij heel snel: ja, jawel, ’t is goed zo, ga door. Hij laat je vrij, je kunt veel kansen nemen, je hebt daarmee als acteur veel verantwoordelijkheid. Dat is moeilijk omdat het zelfstandigheid vereist. Als je nog niet eerder met hem hebt gewerkt bestaat de kans dat je in het luchtledige gaat zwemmen en er zelf geen benul van hebt of het nou goed is wat je daar staat te doen. De acteur valt dan op zijn beurt te verwijten dat hij meer zelf moet vragen en aangeven. Gerardjan daarentegen zou wel eens wat meer zijn waardering kunnen laten blijken.
Het is een grote kwaliteit van hem dat hij zulke goede acteurs aan zich weet te verbinden. Hij heeft z’n fascinatie kenbaar gemaakt voor mensen die in een psychiatrische inrichting verblijven, daar vertelt hij dan de eerste dag ook wel boeiend over; die zwijgzaamheid, het feit dat er niets gebeurt. Er gaat achter deze voorstelling veel liefde en begaanheid schuil, zonder opsmuk en acteursgedoe. Ik heb het idee dat hij steeds meer soberheid wil betrachten op het toneel. Dat je als acteurs nooit echt precies weet van hem voor ogen staat is ook zijn kracht natuurlijk. Toen we met Licht begonnen en hij zei ‘Nu gaan jullie allemaal een kwartier stil op een stoel zitten’ ontstond er natuurlijk even een lacherige sfeer, maar hij wist zo het respect af te dwingen dat we geneigd waren erin mee te gaan. Bij Licht zei hij ook: het staat je vrij om weg te gaan, je mag opstappen. Niemand heeft dat gedaan. Drie keer heb ik zelf overwogen het maar te doen, maar uiteindelijk wilde ik het toch niet missen. Dat is het misschien: wat hij ook van je vraagt, je hebt nooit het gevoel dat het een heilloze expeditie zal zijn. Dat wil niet zeggen dat we die slaven zijn waar sommige critici ons voor houden. Dat zou betekenen dat we nooit met een weerwoord komen. Als iemand er af en toe flink van langs krijgt is hij het, geloof mij. En je moet als acteur ook niet aldoor in een Rijnders-voorstelling staan, daar zou je gek van worden. Het is heerlijk om af en toe met een ander te werken, vooral omdat het soms ondankbaar is om als acteur in zijn stukken te staan, vooral de montage-stukken waarin je slechts een klein radartje bent in een groot geheel. Het is geen Prometheus zal ik maar zeggen, geen acteurstoneel. Dat hij in de toekomst meer zal gaan uitwaaieren, daar profiteren wij alleen maar van. Hij wil al heel lang een opera regisseren, er wordt aan hem getrokken in het buitenland, hij wil meer tv en film gaan doen. Een beetje freewheelen, dat wil hij. Vind je het gek, na vijftien jaar artistiek leider zijn? Dan ben je dat wel erg moe hoor’.
De Plantage, 24 april 1997