Omdat de vorige de reis in een waterbox niet hebben overleefd, heeft Carsten Höller net wat nieuwe vissen gehaald. Wat is tenslotte een aquarium zonder vissen? De Duitse kunstenaar baant zich een weg door de ruimte. Het aquarium maakt deel uit van een parcours van beelden en installaties, dat hij in het Centraal Museum aanlegt. Geluk – eerder te zien in Keulen en Hamburg – heet een tentoonstelling te zijn, maar heeft daar maar gedeeltelijk wat van weg. Höller biedt de bezoeker een aantal instrumenten aan, waarmee je jezelf gelukzalige prikkels kan toedienen. Het aquarium bijvoorbeeld heeft aan weerszijden een inham, waarin je je hoofd kan steken om je onder water te wanen, tussen al die heerlijk zwemmende vissen. Er staat een rodelbaan, die je bij goed gebruik in een hooibaal doet belanden, er is een houten stellage waar vanaf je met behulp van een vliegapparaat gewichtloos door de ruimte kan zweven, en een ronde berghut die je door de binnenverlichting het gevoel geeft ondergedompeld te zijn in een zonnebad. Voor wie zich een beetje duf voelt, zijn er neurotransmitter-pilletjes die de helderheid kunnen verhogen. Holler: ‘Als je geen zin hebt alles uit te proberen, is het mij ook best. Ik wilde een ruimte creëren die iedereen op z’n eigen manier tot een biotoop kan maken en waarin ik hooguit zorg voor stimuli. Niets hoeft. Deze tentoonstelling is populistisch noch elitair.’

Het zijn alledaagse, kleine momenten van genot die hij aanbiedt, geen gelukzaligheid van contemplatieve aard. ‘Geluk en genot gaan toch vaak samen? Ik beschouw genot als een heel specifieke vorm van geluk, waarin ik ben geïnteresseerd omdat het de sterkste motivatie is om iets te doen of te laten. Wat we kennen is een staat van ‘geen ongeluk’. Geluk daarentegen zien we niet als iets reëels. In deze tentoonstelling speel ik met de hypothese dat de kortstondige variant van geluk kunstmatig kan worden opgewekt’. In al zijn werk begeeft Holler zich, meestal geïnspireerd door de evolutietheorie, op het terrein waar kunst en wetenschap elkaar kruisen. Hij vraagt zich bijvoorbeeld af of zaken als voortplantingsdrift, waarneming en nu dus geluk factoren zijn die een bepaald nut dienen, en of ze cultureel bepaald zijn. De tentoonstellingen zijn als laboratoria, zij het dat de resultaten niet worden geregistreerd. Holler trok al eerder de aandacht met Pealove room (1993), een ruimte waarin mensen, hangend in tuigjes, gemeenschap konden hebben. De kunstenaar – die in Brussel opgroeide, in Keulen woont, maar wonderbaarlijk goed Nederlands blijkt te spreken – wijst erop dat we er vooral niet te ingewikkeld over moeten doen. Malicieus lachend: ‘Ik wil er niet per se iets mee zéggen. Mijn werk is ook wel een beetje een provocatie’.

Voor de beeldende kunst op zijn weg kwam, was hij bioloog. ‘Plantendeskundige, om precies te zijn, maar ik geloof niet dat het echt van belang is. Ik ben wetenschapper geweest, maar ook kind, snap je? Wat ik beslist niet wil is de wetenschappelijke esthetiek in de kunst brengen. Ik probeer het wetenschappelijke denken samen te brengen met intuïtief handelen’.
Niet alle geluk is blijmoedig. Een super-8 filmpje van een klein meisje dat rond rent en door haar vader de lucht in wordt geworpen, is eindeloos bewerkt en gemonteerd en wordt in een lange loop vertoond, ondersteund door gedragen muziek uit de Godard-film Le mepris. Holler: ‘Ik wil benadrukken dat melancholie net als genot een vorm van geluk is. Geluk zonder melancholie is incompleet’.
Het is dat het zo kostbaar is, anders had Holler nog graag een zwembad in de ruimte geplaatst. ‘Mijn esthetiek is pragmatisch, ik hou niet van kunst die louter bekeken kan worden. Ik vind het jammer dat het autonomie-denken nog steeds de overhand heeft in de kunst. Kunst is nu juist de aangewezen plek om vrij van alle regels te werken. Het moet een vrijplaats zijn. Als bioloog voelde ik me vroeger gevangen in mijn specialisatie. De wetenschap ervoer ik als verstikkend. Kunstenaar is onderhand het enige beroep waarin je nog lekker kunt uitwaaieren. Uiteindelijk is dat toch wat ik zoek in kunst: vrijheid. Ik wil me door niets of niemand gebonden voelen.’

Utrechts Nieuwsblad, 27 november 1996.