Producer Larry Klein had het haar naar de zin gemaakt. Omdat ze niet van koptelefoons houdt mocht Marianne Faithfull in een Parijse studio plaatsnemen op een zetel voor een richtmicrofoon. Toen het tijd werd voor de laatste coupletten vroeg ze of hij haar hand wilde vasthouden. ‘I’m so nervous’. Koket of niet, feit is dat Marianne Faithfulls bijdrage aan de tributeplaat die Klein opnam ter ere van de 90e geboortedag van Jacques Brel, een rasperige versie van Amsterdam, een van de hoogtepunten is. Er was, dunkt me, ook echt wel iets om nerveus over te zijn. Er is iets geks met dat lied. Brel zelf heeft er nooit veel woorden aan vuil gemaakt, sterker: hij vond dat zijn andere chansons veel meer aandacht verdienden dan juist dit liederlijke zeemanslied, nota bene met een melodie geleend van de Engelse folk-evergreen Greensleeves, en een tekst die hij terloops op een paar bierviltjes kalkte na een bezoek aan de rosse buurt in een havenstad. Een havenstad, want dat Brel in Amsterdam inspiratie opdeed voor zijn viriele zeelieden ‘die pissen op vrouwen die ontrouw zijn’ is onwaarschijnlijk. Ze zijn er te over hoor, de apocriefe verhalen waarin Brel een bezoek aan het café waar Bolle Jan zong en met zijn kornuiten over de Wallen struint. Maar vermoedelijk hebben we de vernoeming van onze hoofdstad louter te danken aan het feit dat Brel metrisch vastliep. Dans le port d’Anvers, of d’Hambourg, dat is net een lettergreep te weinig. ‘Amsterdam had nooit een succeslied mogen worden,’ liet Brel zich ontvallen in 1966. ‘Nooit, jamais. Maar het heeft anders uitgepakt.’ Brel vond het zelfs niet de moeite waard een studio-versie op te nemen, de enige versie die hij naliet is de onstuimige live-opname in Olympia.
Toch zijn die zenuwen in die Parijse studio begrijpelijk. Amsterdam, met zijn opzwepende crescendo en bijtende tekst, is een lied met vele levens, het is een bastjaardwalsje dat onbedoeld uitgroeide tot een monument. Het is zo vaak gecoverd dat het zelfs zeer waarschijnlijk is dat Marianne Faithfull eerst een andere versie hoorde dan die van Brel zelf. Waarom werd juist Brel door popmuzikanten zo veelvuldig vertaald en opgenomen, niet Brassens, of Ferré? Ik weet het, want ik kan het navertellen. Brel was een chansonnier zonder gelijke. Ik had mijn openbaring in 1989, in een goed gevulde Roxy, waar de Ierse postpunker Gavin Friday zijn publiek verraste door in kostuum het podium te betreden, met een pianist en een cellist, en een vaas verwelkte bloemen. Met veel overgave liet hij horen waarom Brel in wezen punk was ver voor die term was uitgevonden. Niet langer was hij voor mij die Belg van een handvol zoetgevooisde chansons uit de Arbeidsvitaminen, tijdens deze avond overrompelden zowel Au Suivant als Amsterdam alsof het de Sex Pistols waren. Ik wist was me te doen stond, er lag een oeuvre op mij te wachten. Een oeuvre dat ik moest verkennen, ontleden en uiteindelijk hartstochtelijk omhelzen. Gavin Friday op zijn beurt had natuurlijk de versie van Amsterdam gehoord van David Bowie, die op zijn beurt natuurlijk weer die van Scott Walker had gehoord. In precies diezelfde vertaling van Mort Schuman die Marianne Faithfull nu ook gebruikt. Het is bij Brel vaak niet eens die overdonderende stem, niet eens die rijke poëtische taal, het is vooral het aanstekelijke verzet tegen de middelmaat, zowel in zijn bijtende teksten als in zijn vurige performance. Natuurlijk, Brel was een branieschopper, een mannenman niet vies van borrelpraat en grappen waarmee hij door menigeen in tijden van #metoo van misogynie beticht zou worden. Zijn vrijgevochten mentaliteit had onmiskenbaar een keerzijde. Het maakte hem tot een vader van niks, een echtgenoot van niks. Maar Brels onaangepastheid is ook die van de eeuwige jeugd, van het halsstarrig weigeren om je schuil te houden onder het maaiveld, en om te leven zoals het hoort volgens de goegemeente. ‘Volwassenen zijn angstaanjagend,’ zei hij niet voor niets. ‘Ze maken me bang, die voorzichtige, bezorgde mensen met meer toekomst dan heden.’ Om zich heen zag hij kleinburgerlijke mensen die hun dromen al opgesoupeerd hadden toen ze zeventien waren.
Luisteraars die opgezweept willen worden door zijn onaangepastheid moeten steeds weer opnieuw veroverd worden. Het gaat, ook ruim 40 jaar na zijn dood, niet vanzelf. Nu is er dus Ces gens-la, een nieuwe tribute-plaat met covers van hoofdzakelijke Franse artiesten. Bij eerste beluistering neigt de gepolijste productie net iets te veel naar easy listening. Zelfs een lied als L’ivrogne (‘De drinker’), met sneren als ‘Buvons a la putain, qui m’a tordu le coeur’, blijft hier aan de brave kant. Maar Marianne Faithfull doorbreekt overtuigend de middelmaat, hiphopper Oxmo Puccino ook. En tegen het eind, in het titelnummer, komt het alsnog helemaal goed. Dan weet de jonge Claudio Capéo in het titelnummer Ces gens-la (‘Dat soort volk’, ‘Die lui’) op de valreep hoorbaar te maken dat Jacques Brel er is om u wakker te schudden, niet om het glas wijn in te schenken en de benen op tafel te leggen. Soms spuugt hij zijn woorden eruit, zo doorleefd klinkt zijn frustratie. En al is het maar een handvol mensen dat zich dankzij deze plaat tot Brel bekeert, dan al is Ces gens-la geslaagd.
Zingen, het is net een stierengevecht, wist Brel, die net als Faithfull niet vies was van theatrale overdrijving. Maar wie verwacht dat hij de stier was in die groteske metafoor komt bedrogen uit. De stier, dat is het publiek. En de inzet is niet de dood, maar het winnen van hun liefde. Kijk, daar staat hij, met zijn handen als zeemeeuwen (zoals zijn Nederlandse vertaler Ernst van Altena ze zo mooi typeerde), het zweet op het voorhoofd, de knik in de knieën. Er ligt een oeuvre te wachten.
Verschenen in de VPRO Gids (klik hier voor een PDF), juni 2019