Toen Parool-interviewer Willem Wittkampf in oktober 1992 overleed was zijn werk nauwelijks meer verkrijgbaar. Ischa Meijer, die zijn bundel Interviews aan hem opdroeg (‘Voor Willem, leermeester; een èchte broer’), wijdde op de dag van de begrafenis een Dikke Man aan zijn journalistieke vader. Daarin schreef hij dat Willem Wittkampf zich ‘gedurende de krap 25 jaar van zijn journalistieke loopbaan tot de beste schrijvende interviewer ontwikkelde die Nederland ooit gekend heeft. Hij bouwde een excellent en consistent oeuvre op, waaraan men zeker ook het predikaat ‘literair’ zou kunnen toekennen, ware het niet dat de auteur zelf allerminst gediend was van zulk een compliment. Hij beschouwde zich namelijk bij voorkeur als een kapsonesloze variété-artiest die, almaar weer, braaf hetzelfde ijzersterke nummer moet brengen’. Gerard van Westerloo, een andere adept van Wittkampf, zei in een lezing over de interview-monologen: ‘Ze zeggen het zelf, natuurlijk. Maar Willem laat het ze zeggen, zo dat u het ook hoort. Het is precies zoals de clown het in zijn portret onder woorden brengt: ‘Mijnheer Willem, het is mijn tekst, maar het is uw nummer”.

De laatste jaren van zijn leven leefde Willem Wittkampf (1924-1992) haast als een kluizenaar. Kwam nauwelijks buiten, leefde op de inhoud van blikjes, de brievenbus dichtgespijkerd. De Dikke Man in zijn column: ‘In een hoek van de woonkamer stond immer een krat wodka. Want W. Wittkampf dronk zich, elke nacht weer, de totale versuffing in. Dan kon hij uren voor zich heen brabbelen. Onverstaanbare taal – tenminste voor wie Het Verhaal niet kende. Willem Wittkampf had, evenals zijn geïnterviewden, Een Verhaal. Het zijne in een notendop: als achttienjarige jongen zag hij hoe de gehele verzetsgroep, waartoe hij behoorde, door de Duitsers gefusilleerd werd. Hijzelf had nog net op tijd achter een dijk kunnen kruipen. Hij beschreef dit noodlottige incident in zijn novelle De stunt – maar toch was hij er altoos van overtuigd dat niemand op de hoogte was van deze persoonlijke catastrofe, die zijn leven had verwoest, bijkans vooraleer dat werkelijk had kunnen beginnen’.

In het voorwoord van Notities over mensen (1969) schrijft Wittkampf zelf dat de duur van zijn gesprekken meestal ‘tussen de drie en zes uur’ was. ‘Ik loop vijf op één, om een term te ontlenen aan het automobilisme. Ik boor vijf mensen aan, om één verhaal op te schieten – niet meegerekend de mensen die meteen zeggen, dat ze er niets voor voelen. (..) Toen ik met dit soort werk begon, was het hoogst ongewoon dat je zomaar opschreef wat mensen zeiden. Veellezers geloofden dan ook, dat ik daar alleen maar de bedoeling mee kon hebben, die mensen voor piet snot te zetten. Ik heb het daar wel moeilijk mee gehad. Ik richtte iets aan, dat ik niet nastreefde’. Hij schrijft ook dat hij zijn stukken liever geen monologen noemde. ‘Zelf zou ik eerder komen op het woord proces verbaal, als dat niet zo onvriendelijk klonk. Mijn mensen zijn zo zelden schuldig. Toch dringt zich de vergelijking op. Een politieman neemt uw verklaring op, voor zover die van belang is binnen een bepaald kader. Hij werkt voor justitie. Ik voor krantenlezers’. Elders: ‘Ik heb geen levens beschreven. Ik heb slechts opgeschreven wat mij trof, die achternamiddag dat ze zaten te praten. Mensen zijn geheimzinnig.’

Acht jaar na zijn overlijden verschijnt nu het Verzameld werk van Willem Wittkampf, dat wil zeggen: een bloemlezing, want het boek bevat naast zijn twee novelles (Het kanon uit 1949 en De stunt uit 1952) een keuze uit de interviews en rechtbankverslagen. Samensteller Hans Heesen, journalist Martin Schouten en fotograaf Roel Visser aan het woord over Willem Wittkampf.

Hans Heesen, de samensteller van Verzameld werk: ‘Ik werkte twee jaar geleden samen met Ed Schilders aan het project Waar ligt Poot?, over de laatste rustplaats van Nederlandse schrijvers. Op een gegeven moment stond ik op Zorgvlied bij het graf van Willem Wittkampf, een gemeentegraf waarin drie mensen liggen. Zo’n graf wordt standaard na tien jaar geruimd – zo is het met het graf van Theo Thijssen ook gegaan. Ik vond dat zo’n treurig beeld dat ik dacht: hoe krijg ik de benodigde 5500 gulden bij elkaar voor een herbegrafenis? Wittkampf had geen kinderen, geen vrouw. Hij had wel iemand benoemd, zijn vroegere buurvrouw en steun en toeverlaat Marion Zwierink. In haar armen is hij gestorven. Het geld opbrengen voor een herbegrafenis is het eerste doel van dit boek.

Ik leerde zijn werk kennen via een antiquair. Ik had voor Hollands Maandblad een stuk over een Amerikaanse schrijver geschreven die veel in de monoloogvorm schreef, weliswaar fictief. Die antiquair zei: het lijkt haast alsof je het over Wittkampf hebt. Ik ben me toen in hem gaan verdiepen. Net als Willem kom ik uit Zutphen, dat gaf het voor mij meteen meerwaarde. Ik hou van zijn werk vanwege zijn humor en zijn stijl, die een helderheid kent die je verder eigenlijk alleen tegenkomt bij Elsschot. Zijn openingszinnen zijn vaak briljant. Mijn criterium bij de keuze van de interviews voor deze bundel was dat je de stukken moest kunnen lezen als fictie. Er is spanning van begin tot eind. Wittkampf wist bijzondere dingen heel gewoon te vertellen, en gewone dingen heel bijzonder. Wat hij wilde weten is tot welke conclusies mensen komen in hu leven, en dan vooral mensen die niet doorgeleerd hebben. In het voorwoord van zijn laatste interviewbundel schreef hij: het is een fabeltje dat Nederlanders niet goed kunnen vertellen. Ze kunnen juist heel goed vertellen, zolang ze maar niet meer dan lagere school hebben gehad. Ze moeten wel nádenken, maar niet op aangeleerde wijze. De meeste geïnterviewden zijn laaggeschoolde vijftigplussers.

Ik denk dat Wittkampf zelf eerder door de literatuur was beïnvloed dan door collega-journalisten. Hij was zelf in alles wel een journalist. Begonnen als rechtbankverslaggever. Het kwam regelmatig voor dat hij zo’n verslagje gewoon thuis in bed verzon. Hij maakte er fictie van, want het belangrijkste was: het moest een goed verhaal zijn. Via anderen schreef hij zijn eigen verhaal, op levensbeschouwelijk niveau dan. Willem had een ongelooflijke hekel aan poeha, hij werd gedreven door een soort anarchisme. Hij was erg anti-gezag, vond dat je ten allen tijde je eigen spoor moet trekken. Dat zal ongetwijfeld met zijn katholieke jeugd en zijn internaat-tijd te maken hebben. Toen hij beroemder werd, ondervond hij dat het moeilijker werd o mensen onbevangen hun verhaal te laten vertellen. Precies zoals dat bij Simon Carmiggelt ook ging. Op zeker moment nam hij een jaar vrijaf van de krant om een roman te schrijven. Dat mislukte. Daarna heeft hij nog twee jaar voor Het Parool gewerkt. De laatste twintig jaar van zijn leven heeft hij als een bezetene geschreven. Helaas heeft het alleen maar tot een grote hoop papier geleid, een enorme verzameling aanzetten tot. Hij verkeerde in een constante roes, waarin hij schreef om het schrijven. Ik vermoed dat hij het interviewen beu was, en nu eens direct zijn eigen verhaal wilde vertellen. Het is niet gelukt.

Het vermoeden van Ischa Meijer over de fusillade van zijn verzetsmaten is waarschijnlijk juist. Wittkampf komt in zijn werk aldoor op de oorlog terug. Oorlog en schuld. Vaak op een satirische toon, die volgens mij juist suggereert dat het diep zit.

Het was in die tijd heel bijzonder dat hij onbekende mensen portretteerde. Hij geeft geloof ik hooguit twee keer een bekende Nederlander geïnterviewd. Martin Schröder, nog voor Martinair bestond, en de impresario en regisseur Carel Briels, een erg met zichzelf ingenomen man die Wittkampf in het stuk ontmaskert als een opgeblazen kikker. Willem ging overal op af. Eén op de vijf mensen die hij opzocht interviewde hij daadwerkelijk. De aanleiding was vaak een onbenullig nieuwsberichtje. ‘Man redt poes uit boom’. Hij zocht zo’n man op en vroeg: hoe zat dat nou met die kat? Zijn verborgen agenda was altijd het vermoeden dat hij op meer zou stuiten. Dat hij geen aantekeningen maakte is overigens een fabeltje. In een interview met een ouder echtpaar, dat elkaar steeds in de rede valt, zegt de vrouw op een gegeven moment tegen haar man: ‘Hoezo vindt hij het niet interessant? Kijk dan, hij schrijft het allemaal op hoor!’

Martin Schouten: ‘Willem Wittkampf heeft mij sterk beïnvloed, net als de Amerikaanse journalist-socioloog Studs Terkel, die interviewde rond steeds een ander thema. Mijn interview-reeks Kleur in De Volkskrant was in feite een imitatie van de interviewbundel Race van Terkel. Willem werkte nooit rond een thema. Het indrukwekkendst aan zijn werk zijn de monoloogvorm en zijn keuze voor de mensen. Ik vermoed dat hij op zijn beurt sterk beïnvloed was door Joseph Mitchell, die prachtige reportages schreef over gewone mensen; de kassière van de bioscoop, de vaste klanten van het alcoholisten-café. De little people. Het waren altijd interessante mensen over wie Wittkampf schreef. Op zaterdag snelde ik altijd naar de kiosk om te kijken of Willem in de PS-bijlage van de krant stond. Hij sloeg wel eens een week over. Het Parool was in die tijd een erg levendige krant, de meest hippe krant van Nederland. De lol van het schrijven spatte er af bij die mensen. Ze waren alle min of meer beïnvloed door The New Yorker – ik denk dat voor Willem ook gold. Hij was zelf natuurlijk langzaam naar die vorm toegegroeid. Als je Heibel leest, de bundeling van rechtbankverslagen, dat is nog heel erg Camiggeltiaans. Pas daarna hoefde hij van zichzelf niet meer zo leuk te zijn.

De monoloogvorm wordt vaak erg slecht beoefend; men kwakt het bandje maar leeg. Het moet compact zijn, het moet een inkijkje bieden in het leven van je buurman, en dan zó opgeschreven dat het lijkt alsof je er bij zit terwijl hij zijn relaas doet. Eigenlijk is er geen enkele reden om bij dat soort interviews niet voor de monoloog te kiezen. Alleen bij politici en bestuurders is het soms onvermijdelijk dat je je vragen er in verwerkt. Ja, maar u zei zojuist nog iets anders.

Bekende mensen praten meestal zo ont-zet-tend saai, aldoor die cliché’s. Uitdrukkingen als het voortouw nemen. Ik ben het met Willem eens dat de geïnterviewden een niet al te hoge opleiding moeten hebben. Het vocabulaire zit anders alleen maar in de weg. Al die lappen tekst die veel hooggeschoolden uitkramen.. Hemingway zei het ook al: een goede schrijver heeft aan 800 woorden genoeg.

Willem was echt een literator. In zijn eerste alinea zat vaak al het hele verhaal opgeborgen. Dat werkte hij dan secuur uit. Om het vervolgens weer uit te bouwen naar een clou. Interviews zijn per definitie zelfportretten. Je vraagt naar díe aspecten die jóu interesseren. De ene journalist veert op bij opmerking A, de andere bij opmerking B. Wittkampf heeft veel navolging gehad. Ischa Meijer natuurlijk, Ben Haveman, ik zelf. Het grote verschil tussen Wittkampf en Ischa Meijer was: Ischa hield van de roem. Hij interviewde juist altijd bekende mensen. Van Ben Haveman herinner ik me een prachtige serie in de geest van Wittkampf over eenzame mensen.’

Roel Visser: ‘Vorige week schermde ik op een HP/De Tijd-vergadering nog met Wittkampfs naam. Ik vind dat de journalistiek de gewone man veel te veel laat liggen. De mooiste absurditeiten, de meest indringende verhalen leven bij de aardappelhandelaar, niet bij de sterren, hou toch op. In die zin heeft Wittkampf juist weinig navolging gehad.

Ik leerde zijn werk kennen via iemand die me Notities over mensen stuurde. Ik liep er meteen mee weg. Heb bij een antiquair in de buurt van Hilversum de meeste bundels gevonden. Wat Wittkampf in de journalistiek deed heb ik opnieuw willen introduceren. Ik dook bij Het Parool het archief in, maar daar was niets te vinden over hem dat de moeite waard was. Ik realiseerde me dat ook ik me had laten meeslepen in de gewoonte om vooral aandacht te besteden aan bekende mensen. Het lezen van Wittkampf bevestigde dat ik op de verkeerde weg zat. Wittkamps onderwerpen zijn de onderwerpen die ik fotografeer, maar dan aangepast aan de huidige tijd. Je proeft hele werelden in de verhalen die hij optekende. Hij scoorde 1 op 5. Je moet er op uit. Wittkampf schetste, onbedoeld waarschijnlijk, een heel helder tijdsbeeld. Dat geldt voor mijn werk hoop ik ook. Net als hij ontleen ik ideetjes aan de actualiteit. Deze week ging ik naar Vlaardingen-Oost, niet om de stille tocht of de waxinelichtjes te fotograferen, maar de wachtruimte in dat station waar Daniel van Cotthem werd doodgeslagen. Zo’n treurig wachtlokaal, heel desolaat. Er zat één zwarte man op een bankje. Op de achtergrond hing een groot reclamebord met Win een auto. Ik wil in mijn fotografie toch vaak iets zeggen over onze cultuur. Net als Wittkampf maak ik een sociaal-cultureel portret van ons land, gezien door mijn ogen. Wat ik ook herken in zijn werk is de melancholie, bij hèm vermoedelijk voortgekomen uit zijn ervaringen in de oorlog. Het prachtige stuk Het looptransport, uit Notities over mensen.. Zoiets kun je niet schrijven zonder dat je weet hebt van wat melancholie is. Hij wilde iets wezenlijks laten zien, altijd gesitueerd in het gewone, alledaagse. Toen Parool-hoofdredacteur Sandberg vond dat Wittkampf ook in het gewone krantenwerk moest meedraaien, stopte hij ermee. Typerend, want op de een of andere manier móesten zijn stukken ook zelfportretten zijn. In het gewone journalistieke handwerk kon hij zijn verhaal niet kwijt.

Zijn werk ademt een vorm van humanisme. Prachtig vind ik de slotzin: Er zijn er die na de oorlog overspannen zijn geraakt. Ik niet, want ik had een handel in rijwielen. Of de slotzin van zijn verhaal met een drop-fabrikant: U kwam om alles te weten over drop. Wat is uw vraag?

De Plantage, februari 2000