Een eerdere afspraak kon niet doorgaan omdat het slecht ging met zijn moeder, het oud-Tweede-Kamerlid voor de PvdA Wijnie Jabaaij. Ze zat korte tijd in 1977 en verder van 1979 tot 1989 in de Kamer, was lid van de vaste commissie voor Antilliaanse Zaken en stond bekend om haar recht-door-zee-benadering. In een discussie over vaginaal onderzoek bij zigeunerinnen ‘op zoekgeraakte paspoorten’ beet ze een collega toe: ‘Als jij werkelijk denkt dat het mogelijk is om een paspoort in je kut te steken, mag je het zeggen’. Jabaaij leed al zes jaar aan de spierziekte multiple sclerose en overleed in juni.

Ronald Giphart: ‘Mijn toespraak op de crematie van mijn moeder was met harde grappen doorspekt. Het was haar wens dat ze herdacht werd zoals ze geleefd heeft. Zoals John Cleese bij de uitvaartplechtigheid van Graham Chapman: je was fantastisch, we zullen nog veel aan je denken, ach what the fuck, ik ben blij dat je dood bent, bastard. Hoe vaak heb ik haar de laatste jaren van haar leven niet horen roepen: laat ze allemaal de vinketering krijgen. Het was haar lievelingswoord. Vinketering. Dus ik zei ten overstaan van de aanwezigen: moeder zal nu denken laat ze allemaal de vinketering krijgen. De band was heel goed, heel intiem. Natuurlijk waren er irritaties. Ik was haar verpleger, haar kok, haar slapie. Ik moest haar gat afvegen. Ze moest zich door haar afhankelijkheid soms wat terughoudend opstellen. Je gaat iemand die je helpt niet uitfoeteren. Ze had met andere woorden niemand meer om nog ruzie mee te maken. Dat valt niet mee voor een ouwe linkse politica die met de zweep is opgevoed. Daarom kuurde ze zich wel eens af op haar twee kinderen.

Mijn zus Karin en ik hebben haar de laatste dagen een Dit is uw leven laten zien. Oude foto’s, interviews. We hebben haar nog wat lekkernijen gegeven – heel moeilijk, want ze kon nauwelijks meer slikken. Het was een goed, een mooi afscheid.’

Wat beweegt je om vervolgens met een verslaggever van Privé te praten voor een groot artikel over de crematie?

‘De vrouw van de hoofdredacteur van Privé, Willem Smit, heeft ook MS. Zij kende mijn moeder goed van de MS-vereniging. Mijn moeder heeft al eerder een interview aan Smit gegeven om over haar ziekte te vertellen, over hoe erg het is dat het gehandicaptenbeleid hier niet veel meer voorstelt dan hier en daar een rolstoeltoilet. Nadat ze vertelde dat ze van plan was euthanasie te laten plegen probeerde Smit haar van het idee af te brengen. Toen ze voet bij stuk hield stelde hij voor dat er een mooi artikel over moest komen. Ze vond dat niet zo’n beroerd idee, vanuit de gedachte: zolang het volk niet precies weet wat euthanasie behelst, blijft iedereen er bang voor.’

Denk je echt dat het als een educatief verhaal wordt gelezen? Er staan foto’s bij waarop je je moeder in de kist ziet liggen, en jij en je zus buigen je over haar heen.

‘Toen mijn moeder euthanasie had gepleegd kreeg ik van Privé het verzoek of ze er een artikel over mochten schrijven. Karin en ik wisten dat ze dat had toegestaan. Kijk, ik heb van tevoren gezegd: de tekst wil ik lezen en waar nodig zo veel in wijzigen als ik zelf wil. Vervolgens kom je in die moeilijke tijd waarin je moeder net is overleden voor de vraag te staan: mag er een fotograaf bij zijn? Als je meewerkt aan het verhaal is het toch eigenaardig om de fotograaf de toegang te weigeren? Met het verhaal was ik uiteindelijk tevreden; er wordt duidelijk in uitgelegd hoe euthanasie in Nederland werkt, welke stappen je moet nemen, enzovoorts. Nou weet ik ook wel dat mensen daar de Privé niet voor kopen, maar als er geen bekende homo’s waren die voor hun geaardheid uitkwamen was de situatie ook veel beroerder. Mijn moeder was politica genoeg om openheid te willen, in alle media. Er is verschil in stijl, in kwaliteit, maar er is geen verschil in mening. Als het leven niet meer draaglijk is, is er een mogelijkheid om te stoppen. Dat de gemiddelde HP/De Tijd-lezer dat weet, wil nog niet zeggen dat een Telegraaf-proleet in Meppel dat ook beseft.’

Dat klinkt allemaal heel nobel, maar wat denk je als die foto’s ziet met daarbij in vetgedrukte letters ‘aangrijpend verhaal’? Het lijkt me nogal gênant.

‘Dat was het ook. Die foto’s hadden er niet bij gemoeten. Het ging allemaal zo snel. Het was mijn verzoek dat de kist open bleef maar ik had me niet gerealiseerd dat ze zulke foto’s zouden plaatsen. Kijk, het was niet mijn idee om met Privé te werken.’

Maar goed, je doet het wel.

‘Ja. If you can’t beat them, join them. Voor een dergelijk blad is het een mooi en integer stuk. Als ik er nu over nadenk zou ik het waarschijnlijk niet zo gedaan hebben. Maar het feit dat ze bij HP/De Tijd vervolgens de gaskraan opendraaien kan ik niet verkroppen. Bij de column van Theo van Gogh stond een illustratie van die Sieb Posthuma waarop ik naast de kist van een vrouw sta met de tranen in m’n ogen en een zak geld in m’n hand. Walgelijk.’

Je kreeg er toch geen geld voor?

‘Natuurlijk niet! Dat is toch een belachelijke vraag! Ik werd gebeld door een mevrouw van een radioprogramma die zei: hè Ronald zeg nou eens eerlijk, hoeveel heb je er voor gekregen? M’n moeder is net drie weken dood! Wat denkt zo’n vrouw wel? Als Ischa Meijer sterft verschijnt in De Telegraaf een enorme Privé-pagina waar tout Amsterdam aan meewerkt. Wat ik heb gedaan is maar één stap verder. Ik vind het euthanasiebeleid hier in het vooruitstrevende Nederland mensonterend. Op het moment dat de arts haar de injectie had gegeven was haar lichaam eigendom van justitie en werd het opgehaald. Mijn moeder wilde dat haar hersenen onderzocht werden omdat dat te weinig gebeurt. Dat moet een paar uur na het overlijden. We moesten daar van tevoren bij de officier van justitie om bedelen! Als het een kankerpatiënt betreft is er inmiddels al zoveel jurisprudentie dat de arts niet vervolgd wordt. Mijn moeder was een MS-patiënte die in de laatste weken niet meer kon praten. Het was haar acute wens om dan te stoppen. Dat is een nieuwe situatie. Nu wordt die arts vervolgd. Ik hoopte dat het paarse kabinet vaart zou maken met het legaliseren van euthanasie.’

Heb je die discussie gevolgd over de IKON-documentaire ‘Dood op verzoek’ waarin je iemand door toedoen van een arts ziet sterven?

‘Ik heb de film niet willen zien maar ik vind het goed dat het bespreekbaar wordt, of verfilmbaar. Er werd ook vol afschuw gesproken over de eerste vrouw die met haar benen wijd op televisie een kind ter aarde bracht. Ik heb ook een aantal van die stukken van Willem Jan Otten gelezen die verschenen in de tijd dat mijn moeder haar besluit nam en dan dacht ik: jij hebt makkelijk praten met je moralistische vinger.’

Hij zei in een interview met De Volkskrant: ‘Het gemak waarmee over het leven wordt gepraat is echt van deze tijd. Vijftien jaar geleden mocht je die dingen helemaal niet zeggen en dat deed je ook niet. Dit is Veronica, het leven is een groot Veronica aan het worden, je bent jong en je wilt de pil van Drion.’

‘Ach, wat is dat voor een achteruitstrevende conservatief die terug wil naar de tijd dat je dankbaar voor het leven moet zijn. Als het leven een hel is moet je er doorheen want het is vast ergens goed voor! De christelijke gedachte dat je leed moet lijden. Er was voor mijn moeder geen enkele hoop op verbetering. Als je dat gaat bagatelliseren door er een Veronica-mentaliteit aan vast te plakken…’

Hij doelt natuurlijk niet op je moeder.

‘Waarom niet? Makkelijk is het om het juist niet over individuen te hebben. Het is geen spelletje Cluedo onder het mom van ‘Keihard de doodste’, het gaat om een individu. Leuk themaatje hoor dat meneer Otten naast z’n pornografie oppert. Als mij verweten wordt dat ik de dood van m’n moeder verkoop aan Privé kun je van hem zeggen dat hij een precaire problematiek misbruikt om de gewichtige columnist uit te hangen. Ik denk dat er over tien jaar veel makkelijker over gedacht wordt.’

Het gaat er hem juist om of dat toe te juichen is.

‘Ik vind van wel. Zelf verkozen dood moet bespreekbaar zijn.’

Je raakt geïrriteerd als iemand suggereert dat je over MS zou kunnen schrijven in plaats van bijvoorbeeld het studentenleven.

‘Natuurlijk. Omdat het allemaal nog maar net voorbij is. Ik ben wel van plan om over euthanasie te gaan schrijven. Voorlopig werk ik nog aan een roman, Phileine, over een meisje van een jaar of twintig: een poppetje om te zien maar haar gedachtewereld is cynisch en goor. Van haar kan iedereen de kanker krijgen.’

De NVSH

Je schrijft dat je ouders niet vies waren van een Henry Millertje en dat het hele gezin op de oranje zitzakken zat te schateren om Barend Servet. Dat klinkt als een open sfeer. Toch krijg je het idee dat er echt een wereld voor je open ging toen je student werd.

‘Zo open was het ook weer niet, hoor. Mijn ouders waren lid van de NVSH, maar het was geen seks voor de seks. De sfeer in huis was vooral ontspannen, rustig. Mijn vader is een heel rustige man, het absolute tegenbeeld van een macho. Volgens mij heeft hij nog nooit in z’n leven geknokt. Een linkse vent, die er indertijd behoorlijk maatschappelijk bewogen idealen op na hield. Hij zei altijd: als ik iets vind, vinden statistisch gezien tenminste 165.000 mensen het. Hij sleepte me mee naar demonstraties tegen het bewind van Pinochet in Chili. Hij was een paar jaar journalist maar werd door een aantal tegenslagen gedwongen een vaste baan als gemeente-ambtenaar te nemen. Daar ontwikkelde hij zich tot vakbondsbestuurder. Zijn wens was altijd al dat ik iets met taal ging doen, de journalistiek in. Terwijl het mijn ambitie was cabaretier te worden. Uiteindelijk vind ik dat ik het gecombineerd heb: ik ben literatier geworden. Ik ben toch erg beschermd en naïef uit dat ouderlijk huis gekomen. Die ontspannen sfeer verwachtte ik ook toen ik rond mijn twintigste mijn eerste liefde, een mede-studente, leerde kennen, maar zij bleek iemand die aldoor scènes maakte, hysterische buien had, zichzelf mutileerde door sneeën in haar lichaam aan te brengen. Ze was heel erg jaloers en voelde zich minderwaardig. Dat opende me de ogen, dat dat überhaupt kon. Het fenomeen ruzie was me tot dan toe eigenlijk vreemd. Mijn ouders zijn dan gescheiden, maar ik herinner me alleen kalme, weldoordachte onderhandelingen. Het heeft een paar jaar geduurd voordat ik begreep dat haar zelfmoordpogingen mij niet waren aan te wrijven. Mijn grote held in die dagen was Jeroen Brouwers. De man die zegt dat een schrijver eerst moet schrijven en dan moet leven. Dat hij één taak heeft en dat is voetsporen achterlaten. Dat hij alles in zijn leven in het teken van de literatuur moet stellen. Toen ik dat allemaal las dacht ik: zo is het. Zo’n schrijver wilde ik zijn. Ik hing een zeer dogmatische religie aan en schreef doorwrochte, gewichtige verhalen.

Op haar 22e verjaardag schreef ik mijn liefde een brief waarin ik haar vertelde dat ik me niet meer schuldig voelde. Dat ze moest stoppen met zeiken over die kleine borsten van haar. Dat het prima tieten waren! Háár hoefde ik niet te verbluffen met mijn schitterende chiasmes en metaforen. Het was een oprechte, vrolijke, waar nodig cynische brief. Die brief van vijftien kantjes, dat was de omslag. Het was de eerste keer dat ik volledig oprecht schreef.’

In hoeverre ben je gevormd door de politiek van je ouders?

‘Door de verhuizing van Dordrecht naar Soestdijk kwam ik van een heel vrije, linkse school in Dordrecht op mijn veertiende terecht op het uiterst behoudende Baarns Lyceum. Ik werd onmiddellijk als rooie rat onthaald. Ik droeg cowboyboots, strakke, zwarte spijkerbroeken en sjaaltjes met buttons tegen kernenergie en pro-kraak. Ik had nog nooit met een VVD’er gepraat voor ik op het Baarns Lyceum kwam. Als ik bij een van m’n kakkervriendjes thuis kwam en hoorde dat zijn vader directeur was van een goodwill-fonds of in een museum werkte, sloeg ik om van verbazing. Literatuur, kunst, dat was voorbehouden aan de weldenkende en dus linkse mens. Mijn ouders dachten in ’79, ’80 nog heel erg polariserend, rigide.’

Toch lieten ze je naar die rechtse school gaan.

‘Nou, er was één ding nog erger dan liberalen: de chistenen. Mijn vader wilde pertinent niet dat ik naar een chistelijke school ging, daar was de schoolstrijd voor gestreden. Een normaal procedé waarschijnlijk op die leeftijd: ik ben me volledig gaan assimileren. Ik volgde een spoedcursus Goois accent, ging college-schoenen en college-sjaals dragen.’

Werd je dat thuis in dank afgenomen?

‘Het hele echec van links was toen al aan het onttakelen. De voorweeën van het eclectische politieke denken waren al begonnen. Thuis verdween die rigide stellingname ook. Ik was links liberaal. Omdat er een grote JOVD was in Baarn heb ik met een aantal anderen een JS opgericht. Op een gegeven moment werd mijn vriend Bert Natter en mij fatsoenlijk verzocht er uit te stappen omdat we de gewoonte hadden keurig in pak, met stropdas op de vergadering te verschijnen.’

Zoetermeer

Je maakte tot voor kort deel uit van de redactie van het literaire tijdschrift ‘Zoetermeer’, dat geassocieerd wordt met Generatie Nix. Jullie distantieerden je van dat etiket, maar schreven ondertussen wel stellige ingezonden brieven in de ‘wij’-vorm. (Uit een ingezonden brief in de NRC die is ondertekend door Rob van Erkelens, Ronald Giphart en Joris Moens: ‘Alles wat zweemt naar idealisme vinden wij lachwekkend en aandoenlijk. We snappen het wel, maar we begrijpen het niet. Onze ‘levenshouding’ wordt gekenmerkt door schaamteloosheid, twijfel, arrogantie, verveling en oprecht geveins.’)

‘Ja nou, dan heb je het over twee of drie stukken. Het enige wat Rob van Erkelens en ik gemeen zouden hebben was ons gebrek aan engagement. Dat hebben we geanalyseerd en we hebben ons er tegen verdedigd door duidelijk te maken dat we wel degelijk geëngageerde boeken schrijven, maar niet van het soort die je uit de jaren ’60 en ’70 kent. We distantieerden ons vooral van het etiket omdat de manier waarop de media met ons omgingen ons zo tegen viel. De media kunnen niet existeren zonder conflict, zonder polarisatie. Hoe vaak heb ik niet gehoord: wanneer komt de uitbarsting tussen Rob en jou? Nu ik uit de redactie ben gestapt staat in de kranten dan eindelijk dat ik het blad teveel de speeltuin van Rob vond worden, wat helemaal niet waar is.’

Je zoekt zelf ook geregeld het conflict.

‘Mijn hoofdpersonages houden ervan tegen mensen aan te schoppen. Ik probeer het in interviews altijd te relativeren. Ik weet nu dat ik het me niet kan permitteren harde uitspraken over anderen te doen zonder er direct aan toe te voegen dat ik het niet meen.’

Je wordt te serieus genomen?

‘Ja. Als ik een ironische opmerking maak zal de verslaggever er negen van de tien keer de ironie uitfilteren. Als er iets is wat Rob en mij bindt is het dat we voorop gesteld hebben: we gaan géén ruzie maken, we gaan geen andere schrijvers aanvallen. Het absolute dieptepunt was een interview in Het Parool, dat we gaven toen we die ingezonden brief aan het voorbereiden waren. Een ontzettend aardig meisje, helemaal pro-Generatie Nix. We waren erg op dreef, hebben haar getrakteerd op een eloquentie-show. Wat er gebeurde was dat ze al onze spitsvondigheden en one-liners heel kortademig opschreef, alsof we een soort Beavis & Butthead waren. Ik las ons dingen zeggen als ‘de oudjes moeten hun mond houden’. Pas nu begrijp ik dat ook een interview fictie is.’

Als schrijver nemen mensen je ook te serieus?

‘Dat is iets anders. Als mensen mij aanvallen op de uitspraken van een van mijn personages, vind ik dat fantastisch. Het gaat erom mensen in verwarring te brengen, te prikkelen. Als iemand als Doeschka Meijsing dan boos wordt op mij is dat een legitieme, maar evenzogoed domme reactie. Ik hield haar voor een uitermate dom iemand, tot op het moment dat ze publiekelijk erkende dat ze zich vergist had.’

Als je het over literatuur hebt is er niet zo veel verschil tussen uitspraken van je personages en die van jou zelf.

‘Dat is niet waar. Ik vind dat er op literatuur veel valt aan te merken, maar ik ben Giph niet. Ik laat het niet na in een gesprek als dit een sneer te maken naar bijvoorbeeld Doeschka Meijsing maar ik ben in m’n boeken een graad harder. Veel harder wel, denk ik. Ik vind Giph een uitermate irritant figuur. Het zou geen vriend van me zijn. Brett Easton Ellis is vaak verweten dat hij zich bezig houdt met materialistische zaken, voor hoeveel geld iemand staat. Als je dan interviews met hem leest blijkt hij ook erg in geld geïnteresseerd te zijn, blijkt hij ook echt een Rolex om te hebben. Is dat belangrijk om te weten? Het is een spel. Een machtig spel.’

Je wordt vooral verguisd vanuit de kritiek dat je alleen over seks schrijft.

‘Het stigma is onterecht maar ik zie seksualiteit als een middel om naar de wereld te kijken, zoals ook de Tweede Wereldoorlog dat is. Het gaat me om de gedragspatronen: hypocrisie, vriendschap, liefde, zelfverlies, verraad, transcendentie, religieuze gevoelens, noem maar op. Die oorlog is natuurlijk een schitterende Odyssee waar je dat hele vat van gevoelens en frustraties aan op kunt hangen. Omdat voor mij die Tweede Wereldoorlog niet boeiender is dan de Trojaanse Oorlog schrijf ik vanuit seksualiteit. Als Tom van Deel dan schrijft dat mijn boek ‘neuken en nog eens neuken’ is, is dat zijn goed recht maar wat ik bijvoorbeeld in mijn achterhoofd had tijdens het schrijven was dat ik zo moe werd van het vrouwbeeld. De slanke tailles, de anorexia-problematiek. Hoezeer de grootte van je borsten je kunnen maken of breken. Reza met haar kleine borsten – in Ik ook van jou – voelt zich volledig buitengesloten. Ik ben heel erg in borsten geïnteresseerd, maar niet in de grootte ervan. Dat heeft natuurlijk te maken met die eerste liefde, die me de ogen opende. Ik had me nooit gerealiseerd hoe belangrijk dat kan zijn, hoe kinderachtig we daarin met z’n allen zijn. Ik vind steeds meer dingen heel kinderachtig.’

Huppelschrijver

Jou wordt verweten dat je studentikoos bent, en jij gaat hier nu beweren dat de wereld kinderachtig is.

‘Zo’n boekje als De beste schrijver van Nederland, dat ik samen met Bert Natter schreef, is op zichzelf ontzettend kinderachtig, maar ik laat Annie M.G. Schmidt daarin niet voor niets op het eind zeggen: we moeten met z’n allen niet zo ontzettend kinderachtig zijn. Dus ik schrijf er wèl over (lacht). Ik afficheer mezelf nog liever als huppelschrijver dan als een studentikoze of kinderachtige.’

Je dekt je tegen de kritiek in door jezelf huppelschrijver te noemen.

‘Nee, ik wil iets uitlokken.’

Wat dan?

‘Dat weet ik niet. Ik wil een mooi boek schrijven, mooie taal maken. Kunst is gedachtevoedsel, kan mensen aan het denken zetten over zoiets als het belang van de grootte van die borsten. Mijn werk wordt wel leespatat genoemd, maar er hoeft toch niet direct een ingewikkelde theorie gespuid te worden om je te laten nadenken? Het zou tot mensen moeten doordringen dat je zowel van gesouteerde cantharellen als van patat kunt houden. Te veel mensen associëren literatuur met je terugtrekken in het hoekje van de rooksalon.’

Giph ziet de mensen die zich overdag met struktuuranalyses en gelaagdheid bezighouden ’s avonds op het Boekenbal swingen op ‘Rockin’ Billy’ van Ria Valk. Dat moet toch juist een opluchting zijn?

‘Ja, maar herinner je ze er de volgende dag aan dat op Rockin’ Billy dansten dan zeggen ze: daar heb je die amokmaker Giphart weer met z’n opschrijfboekje. We doen het wel, maar het mag niet uitlekken, dit is ons eigen privé-feestje. We gaan het beeld hooghouden dat we op ascetische wijze met literatuur in de weer zijn en dat we net zo kleinzielig of vrolijk of kinderachtig zijn als andere clubjes staat daar helemaal buiten. Ik heb niet voor niets een roddelblad gehad over de literaire wereld, Boutard. En een vakantieboek voor Kwadraat gemaakt, met een borduurpatroon van Hermans, maskers van Mulisch die je kon uitknippen om op een feestje de blits te maken. Ik wil de poten wegzagen onder die geur van heiligheid.’

Je schrijft dat je het onzin vindt dat AVRO’s Service Salon minder eerbiedig is dan het programma van Adriaan van Dis omdat Van Dis niet met taugékwekers of wc-brilontwerpers praat, maar met schrijvers. Een heel goedkope vergelijking.

‘Nee! Ik heb gisteren nog als een soort cultureel staatshoofdje een tentoonstelling over Jongerenhuisvesting geopend. Schrijvers genieten bij uitstek dat respect. Ik krijg er vijfhonderd gulden voor dus geen haar of m’n hoofd die erover denkt het niet te doen maar waarom verdienen schrijvers zoveel respect in vergelijking tot mensen die andere arbeid verrichten? Als je op een mooi kunstig vormgegeven toilet gaat zitten, met lichtjes in de pot voor mijn part, en die op het moment dat je gaat zitten ‘welkom!’ roept, ga je daar over nadenken. Denkbeelden over de wereld bestaan niet alleen in taal. Een willekeurige reclamemaker heeft minstens zoveel of meer invloed op wat mensen denken en vinden. Ik zeg niet dat literatuur onbelangrijk is. Wat me stoort is dat schrijvers zelf de mythe in stand houden.’

Lydia Rood vindt dat Margriet de Moor beter ‘Hij werd wakker voor de wekker ging’ kan schrijven dan ‘Zonder toedoen van enig machinaal geweld opende hij zijn ogen’. Ik stel me zo voor dat jij er ook zo over denkt.

‘Ik denk dat Margriet de Moor stilistisch gezien best getalenteerd is maar ik vind dat er bij haar weinig durf aan te pas komt. Het is inderdaad behoorlijk gemaakt proza. Dat wil niet zeggen dat ik het juist vind om altijd voor de gemakkelijkste weg te kiezen. Je kunt daar geen dogma’s over opstellen. Van mij mag de hele trukendoos open. Ik kan een boek van Jeroen Brouwers, ondanks die behoorlijk pittige taal, lekker snel doorlezen. Ik weet niet precies wanneer het omslaat in gewichtigdoenerij. Bernlef kan ik niet lezen, bijvoorbeeld.’

Je laat je ook negatief uit over Marcel Möring terwijl zo’n boek als ‘Het grote verlangen’ ook helder is geschreven.

‘Het is, hoe goed ook, risicoloos proza. De eerste emotie die het bij je oproept is: god, wat goed geschreven. Hij heeft een stijl waarin hij veel nevenschikt, hij plakt mededelingen aan elkaar die feitelijk niet veel met elkaar te maken hebben. Waar je normaal gesproken een punt zet schrijf je dan het woord ‘en’. Dat is nou zo’n vervreemdingseffect: je hoort het eigenlijk niet te doen.’

Dus juist wel een risico.

‘Nou ja, ik wilde net zeggen: het is eigenlijk het enige choquerende aan dat hele boek. Voor de rest is het te contemplatief, te overdacht. Hij geeft zichzelf niet bloot. Doeschka Meijsing zei tegen mij: jij schrijft altijd maar over seks. Ik zei: jij schrijft nooit over seks. Ze zei: nee want dan wordt het te privé, dan gaat het te diep, dat is eng. Terwijl ik vind dat je dáár juist moet beginnen.’

Diep

Je nam net afstand van je hoofdpersonages. In hoeverre gaat het bij jou dan zo diep?

‘Ik ga tijdens het schrijven een gevecht aan. Ik heb stukken in Giph geschreven waarvoor ik behoorlijk diep ging, ja. In het tweede hoofdstuk is sprake van een lelijk meisje, met een lelijke vriend. Giph denkt: ze is lelijk dus ze kan alleen een lelijke vriend krijgen. Toen ik dat geschreven had vond ik dat ik anders over de wereld dacht dan daarvoor. Wat een rare samenleving dat je op basis van je uiterlijk beoordeeld wordt. Het is een fait accompli: mensen die door de goegemeente knap gevonden worden hebben betere banen, een hoger inkomen, grotere huizen. Plato zegt: schoonheid is een manifestatie van het goede. Je kunt ook stellen: het is puur toeval.’

Zo komen we bij jouw engagement.

‘Dat is het ook, ja. Maar ik ben er niet uit of het verkeerd is of niet, ik steek geen vinger op.’

Zijn er thema’s te bedenken waarbij je die vinger wel zou opsteken?

‘Nee. Toen ik American psycho las betrapte ik er mezelf op dat het lekker weglas, dat ik hoopte dat er snel weer een nieuwe verkrachtingsscène kwam, of weer een zwerver z’n wangen werden opengereten. Je raakt in conflict met jezelf: waarom wil ik dit graag lezen? Zo’n conflict heb ik nooit als ik Möring lees. Maar misschien gaat het voor hèm heel erg ver. Weet je wat een mooie manier is om iets aan racisme te doen? Herman Brusselmans’ hoofdpersonage in Ex-minnaar is tegenstander van het Vlaams Blok maar maakt tegelijkertijd in de kroeg heel harde grappen over buitenlanders. Grappen die zo goed zijn dat je er om moet lachen. Als lezer word je uitgedaagd om na te denken. Ik moet er bij zeggen dat het wel gevaarlijk is. Als ik op scholen vraag waarom die jochies foute grappen maken zeggen ze: ‘Dat is leuk, Brusselmans doet ’t ook’. Zo heb ik het met Mulisch gehad over Reve. Mulisch zei: Reve is het begin van de Centrumpartij, de CP maakt gebruik van de teksten van Reve. Nou is dat inderdaad zo; ze gebruikten dat citaat over de hakkie-takkie-boot en de tsjoekie-tsjoekie-trein uit De taal der liefde. Maar goed, ik zei: het enige wat Reve deed was zijn vinger op dat gevoel leggen en het opschrijven. Als hij had geschreven ‘racisme is verkeerd’ had het me niet aangesproken.’

Joost Zwagerman werd na zijn boek ‘De buitenvrouw’ door J.P. Guépin in de krant beschuldigd van links racisme.

‘Ja. Terecht. Wat hij doet is te gemakkelijk. Hij marginaliseert in dat boek inderdaad de neger. Het is makkelijk scoren binnen de politiek correcte goegemeente.’

Je wordt vooral gelezen door scholieren.

‘Waarom ben ik bij hen zo populair? Niet omdat ik leesbaarder schrijf dan een ander, maar omdat ik heel veel naar de scholen toe ga en geen enkele schoolkrant een gesprek weiger. Ik bedoel, ik maak grappen over Atte Jongstra, ik schrijf over Kant, ik gebruik soms erg ingewikkelde zinnen.’

Misschien gaat het ze om de krenten in de pap, lezen ze van erotische passage naar erotische passage.

‘Tuurlijk. Hartstikke goed. Prima toch? Wat ik hoop te zijn is een krentje in de literatuur. Als ze via mij Easton Ellis ontdekken, en via Easton Ellis Martin Amis, en via Martin Amis J.D. Salinger en Philip Roth… Ik vind dat mensen als Brusselmans en ik een belangrijke functie te vervullen hebben, namelijk het vuurtje van de junctuur wakker houden. Ik werk aan een pamflet met de titel Waarom het literatuuronderwijs in Nederland moet worden afgeschaft. Jongeren spiegelen zich niet meer aan literatuur, ze identificeren zich met fotomodellen, filmsterren en poplegendes. Er moet een nieuw vak, cultuuronderwijs, komen waarin alles, inclusief literatuur dus, geïntegreerd is.’

Fräser zegt: ‘Dáár ben ik overigens ook zo blij mee: dat ik nog maar zo vreselijk jong ben. Dat ik nog zo heerlijk schaamteloos dom uit de hoek mag komen en van mezelf geen opzienbarende meningen en steekhoudende filosofieën hoef te verwachten’. Denk je dat je zelf ooit het punt bereikt dat je die wel van jezelf verwacht?

‘Ik bereikte dat punt al toen ik een jaar of eenentwintig was. Ik zèg steekhoudende dingen. En over dat jong zijn: de literatuur is een geriacratie. Ik vind het sowieso toe te juichen dat er meer jongere schrijvers opstaan en gelezen worden. Hoe ik over tien jaar over mijn werk denk, als ik dan überhaupt nog schrijf, dat merk ik dan wel. We zullen zien.’

2 augustus 1995