Zo glad is de opgevroren sneeuw op de Utrechtse stoepen, dat Manon Uphoff zich zelfs vast probeert te houden aan de staarten van honden die toevallig voorbij lopen. We hebben afgesproken in een Utrechts etablissement, op steenworp van De Dom om te praten over haar nieuwe roman De spelers. Het boek speelt zich grotendeels af tegen het decor van het verwoeste voormalig Joegoslavië. De ik-figuur Manja, die taallessen geeft aan allochtonen, wordt verliefd op de Bosnische vluchteling J. die gedeserteerd is uit het Joegoslavische leger. De liefde is stormachtig, er wordt gecopuleerd dat het een aard heeft, maar het schuldbesef van de man – die zijn familie ginds heeft achtergelaten – staat hun geluk in de weg. Dus keren ze samen terug naar de nasmeulende oorlogsregio, waar de achterblijvers getekend zijn door kwetsuren en ontgoocheling. Zoals J.’s zwager Spiro, die het tegenbeeld is van J.: hij heeft wèl gevochten, is er voor zijn familie gebleven, maar is in alles een afstotelijke man. Manja, die zich voorgenomen heeft op afstand te blijven, wordt tegen wil en dank de nasleep van de oorlog ingezogen. Een verhaal gebaseerd op de ervaringen van de schrijfster zelf.

Tenminste, dat dacht ik.

Manon Uphoff: ‘Mijn leven, dat leef ik, daar zit ik niet voor in de werkkamer. Ik kan er niet genoeg op hameren: schrijvers maken geen boeken om hun leven te delen met jan en alleman. Mijn persoonlijke omstandigheden deel ik niet met zestien miljoen Nederlanders. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik mijn eigen onderzoeksobject ben. Dingen in m’n leven die er toe doen geef ik vervormd, gewrongen weer in mij werk. Het is een eeuwigdurend gevecht tussen de schrijver en media. Media willen echtheid, terwijl schrijven zo’n wezenlijk kunstmatig proces is. Als je het goed doet vergeet de lezer dat tijdens het lezen, maar je doet iets dat extreem kunstmatig is: eindeloos piekeren over woorden, die je in werkelijkheid nooit zo zou gebruiken. Het leven denkt immers zelf niet na over haar eigen constructie. Ik ontwring een constructie aan het leven. Alle schrijven is zó kunstmatig, óók als de illusie gewekt wordt dat het dicht op de werkelijkheid staat. Ik heb sterk de overtuiging dat schrijvers de macht over hun boeken weer moeten terugwinnen. We moeten ons teweer stellen tegen het krankzinnige verlangen naar authenticiteit dat ons omringt. Dichters hebben het op dit gebied makkelijker dan proza-schrijvers.’

Voorzichtige formulering: ‘De Spelers’ is een boek dat geïnspireerd is op je eigen ervaringen met een liefde die uit een oorlogsgebied komt.

‘Mmm ja, daar kan ik mee leven (lacht).’

Wat was het startpunt voor dit boek? Het moment waarop je wist: hier zit een boek in?

‘Ik wist dat er een boek zou komen toen ik een aantal beginzinnen had. Dat is mijn werkwijze: er doen zich een aantal zinnen of sfeerbeelden voor, die noteer ik, en als ik er langer over nadenk dringen zich steeds meer zinnen aan me op. Een van die zinnen is ook daadwerkelijk de eerste zin van het boek geworden: ‘Als kind wist ik niet veel meer van de wereld dan dat je er eindeloos over rond kunt dwalen, al zijn er die beweren dat onze hele wereld een bevlieging is, een zinsbegoocheling die alleen in onze geest bestaat’. Het was een soort mantra, die zich maar bleef herhalen en voor mij ook iets raadselachtigs had. Je weet meteen dat het iets belangrijks uitdrukt dat met je boek te maken heeft, maar het is pas veel later dat je het helemaal begrijpt. Eén van de dingen die ik sterk aan dit boek verbind is dat ik ben opgegroeid met het idee dat de wereld te begrijpen is. Dat we veiligheid op de geschiedenis hebben overwonnen. Die aannames, die verworvenheden, die werden in mijn leven heus wel eens aangetast, maar ze schudden nooit dusdanig op hun grondvesten dat mijn wereldbeeld in elkaar werd gedrukt. Er kwam een tweede wereldbeeld naast. Manja denkt dat ze een integraal onderdeel is van de wereld, dat ze haar doorgrondt, dat je in eindeloos kunt rondlopen over die aardbol. Totdat er een tegenhanger komt, die de vaste aannames doet trillen.’

Waaruit bestond dat tweede wereldbeeld?

‘Dat ook de ergste dingen in een mensenleven dingen zich herhalen. Net als iedereen was ik verrast door de primitieve manier waarop de burgeroorlog in toenmalig Joegoslavië zich voltrok. We hadden net de high tech oorlog in de Golf gehad, en dit was weer terug naar de primitiviteit. Mannen die dorpen binnenvallen en meisjes verkrachten, huizen in de brand steken. Dat alles was door mijn generatie weggezet als iets dat definitief tot het verleden behoorde. Ik wilde met De spelers een geschiedenis van ontwrichting vertellen, van liefde en vernieling, van ideeën over mededogen, en ik wilde een verhaal vertellen dat heldendom onderuit haalt. De zwager, Spiro, valt noodgedwongen in een heel ouderwetse mannenrol. Hij moet als een militair huis en haard verdedigen. Die heroïek heeft hij niet met opgeheven hoofd zelf opgezocht, hij is er als het ware in gedrukt.’

Het boek gaat nauwelijks over de oorlog of zelfs de nasleep ervan, het gaat vooral over wat het allemaal met deze westerse vrouw Manja doet.

‘En met hèm. Ik denk dat het wat dat betreft fifty-fifty is, maar misschien dat zij prominenter aanwezig is omdat ze de ik-figuur is. Je bent inderdaad vooral bezig met dat stel, wat er met hen gebeurt. Je leert een man kennen die leeft met de gevolgen van het feit dat hij zijn familie heeft achtergelaten. Hij leeft met een schuldgevoel’.

Zij wrijft hem met een satanisch genoegen in dat hij op de vlucht is geslagen, terwijl de anderen zijn gebleven. Ze is een arts die hem ‘zo nu en dan een paar druppels mentaal gif toedient’, schrijf je zelfs. Waarom doet ze dat?

‘Ze wil het er over hebben, ze wil weten hoe het is. Ze wil van haar morele gelijk af. Ze suggereert ermee: zoiets zou ik niet doen. Ze vertegenwoordigt daarmee de houding die hier in het westen in zwang was: het is allemaal verschrikkelijk wat daar op de Balkan gebeurt, maar ze hebben het ook een beetje aan zichzelf te danken. De westerse houding ten aanzien van het conflict was: wat een primitieve uitbarstingen daarginds. Manja is een vervorming, verwringing van dat idee. Als ze alleen maar mededogen zou voelen voor J., zou ze nooit werkelijk kunnen doordringen tot hem. Ze denkt dat ze het morele gelijk aan haar kant heeft, maar dat blijkt anders te liggen. Eigenlijk injecteert ze het gif ook bij zichzelf. Ze gaat met hem mee naar Sarajevo, denkt op een afstand te kunnen blijven, maar raakt toch verzeild in de situatie’.

Maar anders dan Manon Uphoff maakt ze niet ècht een heel betrokken indruk.

‘Misschien niet, ze is vooral onderzoekend. Aan de andere kant is ze wel de enige die achter de veteraan Spiro aanholt omdat ze zijn verhaal wil horen, terwijl niemand hem meer verdraagt’.

Maar het was heel voorstelbaar geweest als ze meer zou ondernemen om de aard van het conflict te begrijpen. Ze laat het nu bij de constatering dat het Balkanconflict een onontwarbare kluwen, een krabbenmand is.

‘Ze hoeft de aard van het conflict toch niet te doorgronden? Je vraagt suggereert dat dat móet. Om werkelijk iets te begrijpen van dat conflict.. dat vereist langdurig onderzoek. Het boek speelt zich gedurende een paar maanden af, het is vrijwel onmogelijk om tot een werkelijk inzicht te komen. Ik had dat er allemaal in kunnen verwerken, maar ik wilde geen journalistiek rapport schrijven. Manja is nieuwsgierig naar zijn achtergrond, maar het is bepaald geen politiek dier’.

Manon Uphoff

Hij op zijn beurt maakt – ondanks alles wat hij heeft meegemaakt – niet echt een beschadigde indruk. Goed, hij heeft smetvrees, maar verder redt hij zich prima. Een vitale, levenslustige, potente man.

‘Ja, dat kan dus ook. Het is iemand die zich verantwoordelijk en verplicht voelt om de boel te verbeteren, te herstellen. Hij wil zijn leven weer op orde krijgen. De tragiek schuilt er in dat hij met alle macht op een andere plek in de wereld iets wil opbouwen, iets dat héél is, en dóórgaat’.

Hij wil een kind.

‘Ja, hij is de enige in de familie die daar toe in staat is. Maar zij durft het niet aan’.

Waarom durft ze het niet aan?

‘Ze maakt zich grote zorgen. Wàt als ze het kind meenemen, wat als hem dit of dat overkomt’.

De twijfel die iedere aanstaande ouder in min of meerdere mate zal kennen: doe ik er wel goed aan want er is ook een hoop ellende?

‘In dit geval is het zichtbaarder’.

Aan het eind van het boek, het is zelfs de laatste zin, vraagt J. aan Manja: ‘Waarom heb jij mij nutteloos gemaakt?’ Wat bedoelt hij?

‘Dat is echt iets voor de lezer hoor, dat mag je zelf invullen. In zekere zin voelt hij zich het hele boek al overtollig en nutteloos’.

Maar waarom is Manja daar debet aan?

‘Hij mag dan geen trauma hebben, hij sleept wel een hoop ballast met zich mee. Die moet hij zien af te wentelen. Niets makkelijkers dan een ander daarvoor verantwoordelijk te maken. In veel opzichten is het natuurlijk een doodgewone relatie die die twee hebben.’

Wat is nu eigenlijk het religieus-etnisch profiel van J.? Hij is geen moslim.

‘Met een beetje puzzelen kun je er achter komen. Zijn moeder is Sloveense, hij is geboren in Sarajevo, hij is geen moslim en Serviërs vormen de vijand’.

Hij is een Bosnische Kroaat.

‘Ja’.

In hoeverre is dit boek een breuk met je vorige werk?

‘Toen ik debuteerde als schrijfster halverwege de jaren negentig volgde ik het beleg van Sarajevo op de televisie. Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in wat we de grote bewegingen in de geschiedenis noemen, en ik heb altijd als een onderzoeker naar m’n omgeving gekeken. Ook in De Spelers, vooral als Manja in Srebrenica is geweest en er helemaal in getrokken is, probeer ik om het absurdistische van het bestaan niet als een trucje, of een kwinkslag te verwerken, maar om de wortels van dat absurdisme te vinden. En telkens blijkt dat het absurde, het doodgewone en het tragische in elkaar geworteld zijn. Ik ben altijd gefascineerd geweest door de vraag: wat is geweld?”

En wat ben je daarover in de loop der jaren wijzer geworden?

‘Daar past geen eenduidig antwoord bij. Ik weet intussen wel dat geweld in veel omstandigheden niet onlogisch is. Daarmee wil ik niet zeggen: begrijpelijk, maar het volgt een bepaalde logica. Net zoals lust een bepaalde logica heeft. Het enige dat zich niets aantrekt van alle wetten van de logica is de liefde. De liefde is het enige dat de wetten en regels doorsnijdt’.

Manon Uphoff

Manja heeft als ze in Srebenica is geweest en nadenkt over de vermoorde mannen en jongens een nachtmerrie uit haar jeugd.

‘Ze wordt ‘s nachts wakker, ze hoort het geluid van een jeep die zich lostrekt en een teefjeshond. Ineens dringt het besef van die locatie tot haar door. Ze is op de plek waar de grootste massamoord van na de Tweede Wereldoorlog heeft plaatsgevonden. Ze heeft ook duidelijk een getalsmatig besef, ze telt de doden. En ze wil het idee hebben dat de doden er nog aanwezig zijn, als geesten. Als oogjes die opgloeien in het donker. Maar ze voelt dat niet, ze zijn volkomen verdwenen. Dat brengt haar terug in die nachtmerrie. Verdwijnen in de dood. Ze is bang dat ze niet meer wakker wordt. ze verdwijnt in het zwart, in het niet, het zwarte gat van de tijd. Het is de totale vernietiging van het ik, op de plek waar pakweg 8000 van dat soort íkken in een groot zwart gat gedonderd zijn. Manja trekt een harde lijn tussen doden en niet doden. Ze moeten niet aan ons leven komen. Daarom zijn we ook bang voor zombies. Ze moeten dood blijven. Dat is een wrang besef. Ik heb nog nooit medelijden gehad met een dode. Mijn vader is in 2001 overleden, ik hield veel van ‘m, mijn moeder wilde zijn lichaam nog in huis hebben maar op een gegeven moment werd zijn neus zwart. Ik dacht: hij moet nú het huis uit. Begraven, nú. Weg van het leven. We zetten ze ook niet op als wassen poppen. De doden moeten hun eigen plek hebben.’

Je laat Manja denken: ‘Door jullie zorgen en pijn voel ik weer dat ik leef; zoals jullie verspreid liggen over het veld, alsof ik Napoleon ben die te paard de gevallenen bezoekt’.

‘Ja, ken je dat schilderij waarop Napoleon staat afgebeeld, hoog te paard gezeten, waarop hij uitkijkt over het slagveld vol stijfgevroren mannen, de ijspegels aan hun snor, hun laarzen uitgetrokken in de modder? Napoleon overziet de prijs die ze voor hem betalen. Als Manja zegt ‘dankzij jullie leef ik weer’ is dat niet de uitkomst van langdurig wikken en wegen, maar iets wat plots tot haar doordringt. Zoals wanneer je in de auto zit met je partner en je rijdt langs een auto-ongeluk; je ziet de verschrikkingen en je voelt de beklemming, en na een kilometer of wat maakt die beklemming plaats voor zuurstof, voor opluchting, voor een sterk gevoel dat je leeft. (pauzeert) Ik vind het lastig om over de losse bestanddelen te praten. Het boek heeft niet voor niets geen hoofdstukken, de tekst loopt gewoon door. Ik wilde laten zien hoe onontwarbaar al die dingen zijn. Het begon met die tegenstellingen: veiligheid-onveiligheid, man-vrouw, maar al die ingrediënten gingen door een trechter en kwamen er versmald uit. Net als in het klaslokaal van Manja al die nationaliteiten en identiteiten versmelten, zo versmelten al die bestanddelen in m’n boek tot één geheel.’

23 december 2009