‘Sommige mensen vinden het een donker, deprimerend huis,’ zegt Han de Vries terwijl hij voor me uit loopt door zijn woning aan de Amsterdamse Vondelstraat. ‘Maar de meesten vinden het prachtig. Overigens viel er in het oorspronkelijke huis ook licht vanaf het dak naar beneden tussen het trappenhuis door.’
Han de Vries, veel gelauwerd hoboïst, woont sinds 26 jaar in het voormalige woonhuis van Pierre Cuypers (1827-1921), de architect die bij het grote publiek vooral bekend is van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam. Het is een dubbelhuis, waarvan De Vries het mooiste deel betrok, het deel waar Cuypers indertijd ook daadwerkelijk zijn woon- en werkvertrekken had. Voor De Vries het kocht was er een architectenbureau gevestigd, dat zich merkwaardig genoeg niets aan de rijke geschiedenis van het pand gelegen liet liggen. Hoewel de aannemer hem zei dat hij er pas in zou kunnen als er voor vier ton aan verbouwd was, trok De Vries er meteen in. En liet het stapsgewijs verbouwen. Maar zo’n monument behoeft altijd weer nieuw onderhoud. Op veel plekken in het huis laat de kalk nu los, en dat heeft, weet De Vries, ‘waarschijnlijk te maken met salpeterzuur in het cement’.
Boven op zolder woont een oude, dementerende meneer, die er ook al woonde toen De Vries er 26 jaar geleden in trok. De musicus in ruste, ooit eerste hoboïst van het Concertgebouworkest, gaat zitten in de keuken, voor een met platenhoezen en foto’s uit zijn veelbewogen carrière volgeplakte muur. Een blik op de wand vertelt het verhaal. Spelen met de groten der aarde. Isaac Stern, Hartmut Haenchen, Keith Jarrett. Solo-concerten in Japan, Australië, Zuid-Amerika.
Ook De Vries’ vader was architect. Het was een zeer kunstzinnig milieu, er klonk ook altijd muziek thuis. Vader, die Sachsenhausen overleefde, ontwierp na de oorlog vooral arbeiderswoninkjes. Wat doet een musicus die a-religieus is opgevoed in een met neo-gotische katholieke symboliek doordrenkt huis? ‘Ik heb me eigenlijk nooit zo in die katholieke symboliek verdiept. Dan zou het me gaan tegenstaan, want ik moet niet gaan denken aan al het antisemitisme dat de Katholieke Kerk heeft goedgepraat. Als ik daarover na ga denken kan ik ook niet meer van Da Vinci genieten, of – om bij mijn eigen vak te blijven – van de Matthäus Passion. Prachtige muziek, maar alles is in dat stuk de schuld van de joden.’
Toch heeft hij alle authentieke details weer zoveel mogelijk terug laten keren en gerestaureerd. Zo gek is dat niet, vindt hij. ‘Eigenlijk is dat wat ik ook als musicus altijd heb gedaan: stukken zo restaureren dat ze klinken zoals ze hoogstwaarschijnlijk bedoeld zijn. Hoe heeft Bach eeuwen geleden geklonken? Een dergelijk procedé heb ik ook hier in dit huis toegepast.’ Overal zat een dikke laag witte en beige verf over de muren. De schilderingen eronder zijn, zo goed en zo kwaad als het ging, teruggekeerd. Het is precies wat er in het vernieuwde Rijksmuseum is gebeurd: de geest van Pierre Cuypers, de man die hopeloos uit de tijd was, keerde terug.
Han de Vries heeft zich het katholieke bastion met ludieke details eigen gemaakt. Hij heeft Jezus een keppeltje en pijpenkrullen gegeven. En op het dak heeft hij – in de stijl van Cuypers, dat dan weer wel – een beeldje van een kleine hoboïst laten plaatsen.
In het huis is de lambrisering en de schoorsteenmantel uit Cuypers’ tijd nog steeds aanwezig. Boven de suitedeuren staan moralistische opschriften van Cuypers’ levenslange vriend en inspirator Joseph Alberdingk Thijm: ‘Bou wat echt is. Doe wat recht is’, en ‘Laet U van ‘t Beste leyden’. De architect, die het katholieke volksdeel weer een architectonisch gezicht gaf in de negentiende eeuw, woonde in dit pand vanaf 1881, nadat hij eerder een viertal jaren een het rechterdeel van het dubbelhuis ‘Nieuw Leyerhoven’ woonde, even verderop in de Vondelstraat. Op een tegeltableau in de muur staan drie mannen. ‘Jan bedenkt het’ (de architect), ‘Piet volbrengt het’ (de bouwer), ‘Klaas laakt het’. Met Klaas bedoelde Cuypers de gemeente. Cuypers vond dat de gemeente Amsterdam hem tegenwerkte, want hij moest voortdurend nieuwe plannen maken voor de Vondelstraat.
Han de Vries opent de deuren naar de ruimte waar de vleugel staat die hij nog regelmatig bespeelt. Eén à twee keer per jaar geeft hij er een huiskamerconcert met een paar bevriende musici, vaak rondom z’n verjaardag. In precies deze ruimte kwam het literaire leesgezelschap De Vioolstruik bijeen. Daarvan maakte ook componist Diepenbrock deel uit, en natuurlijk Cuypers’ zingende vrouw Nenny.
Aan de muur in de belendende kamer hangt een Maria- en Jezusbeeld. Het is niet door Cuypers, maar door een latere bewoner aangebracht. Han de Vries heeft zich het katholieke bastion met ludieke details eigen gemaakt. Hij heeft Jezus een keppeltje en pijpenkrullen gegeven. En op het dak heeft hij – in de stijl van Cuypers, dat dan weer wel – een beeldje van een kleine hoboïst laten plaatsen.
Gemeenschapsideaal
Vanaf het terras aan de achterzijde van het huis kijkt De Vries het Vondelpark in. ’s Winters, als al het blad gevallen is, kijkt hij uit op het Vondelmonument, met een sokkel van Cuypers. Het is nauwelijks voor te stellen dat dit eind 19e eeuw de rand van de stad was en dat hier een katholieke samenleving gebouwd werd door een van oorsprong Limburgse architect.
De Vondelstraat was de gedroomde miniatuurwereld van Cuypers. Hij is niet alleen een toonbeeld van zijn architectonische en religieuze opvattingen, hij weerspiegelt ook het katholieke gemeenschapsideaal dat hij nastreefde.
Zowel de Vondelkerk als de straat en het park werden in de late 19e eeuw in nauw overleg met Alberdingk Thijm ontworpen en vernoemd naar Vondel, de dichter die de katholieken zich toe-eigenden als historische held omdat hij zich tijdens zijn leven tot het katholicisme had bekeerd. Het was de perfecte plek van waaruit Cuypers en Thijm, die in rap tempo hun imperium uitbreidden, de opmars naar de rest van Noord-Nederland konden voorbereiden.
Gerard Reve noemde de Vondelkerk ‘aandoenlijk lelijk, maar de naam verkwikt en verwarmt mijn gemoed’. Het was, meende de Volksschrijver, ‘net de dom van Keulen, maar dan gebouwd van luciferhoutjes door invalide mijnwerkers’.
Essayist Kees Fens noemde de Vondelstraat in 1998 in de Volkskrant ‘de mooiste straat van Europa’, vanwege de huizen, de bomen, de schaduw en de kerk. Cuypers-biograaf Van Leeuwen schreef daarover: ‘We mogen ons weer laten meeslepen door een gebouw uit de zogenaamde ‘lelijke tijd’, dat in ere hersteld is.’
Maar de waardering voor het werk van Pierre Cuypers is uiterst grillig gebleken. Bij de opening van het vernieuwde Rijksmuseum in 2013 was er veel lof (alhoewel ook gemopper klonk, van architecten onder wie Moshe Zwarts), maar in de decennia die daaraan voorafgingen was er eigenlijk uitsluitend afkeer. Toen Gerard Reve er in oktober 1969 feest vierde vanwege de hem toegekende P.C. Hooftprijs noemde hij de Vondelkerk ‘aandoenlijk lelijk, maar de naam verkwikt en verwarmt mijn gemoed’. Het was, meende de Volksschrijver, ‘net de dom van Keulen, maar dan gebouwd van luciferhoutjes door invalide mijnwerkers’. Columnist Jan Blokker noemt het Centraal Station een voorbeeld van ‘oudbakken, meiderige namaakgotiek’. Hij ergerde zich eraan dat de Vondelkerk niet mocht worden afgebroken, omdat ‘onze smaak langzaam maar zeker uitgehold raakt door de roestvorming van oneigenlijke sentimenten’.
Zowel de Vondelkerk als de Posthoornkerk in de Haarlemmerstraat – eveneens van Cuypers – stonden in de jaren tachtig op de nominatie voor sloop. De Vondelkerk werd voor het symbolische bedrag van een gulden aan een projectontwikkelaar verkocht, het interieur werd ontvreemd en in 1980 constateerde kunsthistorica Lydia Lansink dat de inmiddels gekraakte kerk ‘een grote, door talrijke duiven bevolkte en bevuilde puinhoop’ was. Pas in 1988 slaagden Cuypers-adepten die zich verenigd hadden in een stichting erin de kerk te verwerven. Tegenwoordig zijn er bedrijven in de gerenoveerde kerk bevestigd.
Pierre Cuypers, de achterkleinzoon die precies dezelfde naam draagt als zijn illustere overgrootvader, is nog nooit in het woonhuis aan de Vondelstraat geweest. Zelf groeide hij op in het pand waar nu het Cuypershuis is gevestigd, in Roermond. Hij is historicus en doceerde geschiedenis aan een middelbare school.
Langzaam maar zeker werd hij iemand die de ‘lelijke tijd’ belichaamde, de tijd van protserige, suikerzoete gebouwen. In plaats van ‘Echt, ben je familie van hem?’ werd het meesmuilend ‘Je bent toch geen familie van hem hè?’.
‘In ’52 zijn we naar Den Haag verhuisd en kwam ik op school bij de broeders,’ vertelt hij thuis op de bank, onder een groot geschilderd portret van zijn beroemde naamgenoot. ‘Iedereen, alle kinderen in de klas, wist wie Pierre Cuypers was. Hij behoefde geen introductie. Cuypers was een beroemdheid. In de jaren ’60 en ’70 kwam daar de klad in. Langzaam maar zeker werd hij iemand die de ‘lelijke tijd’ belichaamde, de tijd van protserige, suikerzoete gebouwen. In plaats van ‘Echt, ben je familie van hem?’ werd het meesmuilend ‘Je bent toch geen familie van hem hè?”. Pas in de loop van de jaren negentig kwam er weer een kentering. Toen was kennelijk de afstand groot genoeg om hem op zijn merites te beoordelen. Het is net als wanneer je dodelijke spijt hebt dat je dat antiek van de toekomst indertijd hebt weggegooid. Art nouveau is ook lang verguisd. Wat ook meespeelt, denk ik, is dat de katholieke beweging niet meer zo bedreigend is, of zo wordt ervaren. De symboolwaarde van al die kerken en kathedralen als voorbode van een oprukkende stroming is verdwenen. Die fel anti-katholieke houding, dat beeld van gesluierde vrouwen en mannen en tunieken, is verdwenen. Vergeet niet, katholieken hebben het lang moeilijk gehad. Ze moesten vechten voor een ideaal en kwamen daarbij voortdurend in een lastig parket, want: waar ligt hun loyaliteit? Uiteindelijk ligt de loyaliteit altijd bij de Kerk. En dat maakt dat er hier in Nederland altijd naar katholieken werd gekeken als mensen binnen je eigen groep die je niet honderd procent kunt vertrouwen. Je ziet dat in andere landen ook hoor, ook in Italië is de relatie tussen de Katholieke Kerk en de overheid altijd uiterst moeizaam. Overal geldt: wie de overheid gehoorzaamt en niet de Kerk is geen goed katholiek. Wat dat betreft had een katholiek altijd twee nationaliteiten. Katholieken in voorbije eeuwen, dat was Geert Wilders avant la lettre hoor.’
‘Ik heb de geschiedenis van mijn overgrootvader en het katholicisme nooit verloochend, ook niet toen de boel uit de mode raakte en Cuypers plots gezien werd als protserig, pompeus, dwingelanderig. Er gebeurden zoveel gekke dingen in de jaren zestig en zeventig. Moesten we opeens ‘nuchter’ naar de mis, mocht je vanaf 12 uur niks meer nuttigen; als je zelfs als een pluisje van je trui in je mond stak kreeg je d’r al van langs. Ik ben nooit met die ogen van ‘de lelijke tijd’ gaan kijken. Dat was ook erg oppervlakkig moet ik zeggen, wie beter keek zag juist de enorm creatieve geest, het vernieuwende tot in de details. In Kasteel de Haar werd cv aangelegd, volstrekt nieuw en innovatief voor die tijd. Ook bij de restauratie van het Rijksmuseum bleek dat hij ingenieuze temperatuursystemen had laten aanleggen.’
‘Het belangrijkste van die vernieuwingsgolf binnen het katholicisme was dat mensen hun individualiteit gingen ontwikkelen. Dat gold voor mij natuurlijk ook, maar van een anti-stemming, laat staan haat of verwerpen, heb ik nooit last gehad. Ik noem mezelf, al ga ik niet wekelijks naar de mis, nog altijd katholiek. Overigens zijn veel familieleden – neven, nichten – wel overgeheveld naar het protestantisme. Een neef werd zelfs voorzitter van het Humanistisch Verbond. Ik ben katholiek gebleven. Er is een heleboel mis binnen de Katholieke Kerk, maar waar niet?’
Dompers
De Katholieke Kerk werd in de negentiende eeuw door heel andere problemen geplaagd dan ontkerkelijking en onthullingen over misbruikschandalen. Door calvinistisch Nederland werden katholieken indertijd gezien als kaarsendovers, als ‘dompers’: lieden die de verlichting en de vooruitgang in dit revolutionaire tijdperk om zeep wilden helpen. Bovendien werd door het protestantse deel der natie de loyaliteit van katholieken als gezegd altijd in twijfel getrokken.
‘Je kon een katholiek niet vertrouwen, hij was immers loyaal aan de paus van Rome.’
Biograaf Wies van Leeuwen: ‘Het doet sterk denken aan de dubbele paspoortendiscussies van nu. De katholieken zijn loyaal ultra montes: achter de Alpen. Je kon een katholiek niet vertrouwen, hij was immers loyaal aan de paus van Rome.’ Voor de zoeaven, voor een belangrijk deel Nederlandse katholieke jongens die in de tweede helft van de 19e eeuw door de pastoor gerekruteerd werden om mee te vechten in het leger van de paus, ontwierp Pierre Cuypers een vaandel. Verder heeft hij zich overigens voor zover bekend niet publiekelijk over de zoeaven uitgelaten.
Grondwettelijk gezien waren katholieken sinds 1795 vrij in het belijden van hun godsdienst. Toch bleven de meesten aangewezen op hun schuilkerken. De angst voor roomse overheersing zat diep: protestantse schrijvers riepen apocalyptische taferelen op van een terugkerende inquisitie en roomse terreur. Als de katholieken het te veel voor het zeggen zouden krijgen zouden we terugkeren naar de Middeleeuwen. Het startschot voor een hernieuwde opmars van de katholieken was het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, in 1853. Niet langer gold Nederland voor Rome als een missiegebied. Utrecht – de oude zetel van Willibrord – werd door de paus tot centrum van de kerkprovincie verkozen.
Deze wind in de rug kon Cuypers goed gebruiken bij zijn opmars. Een architect die hun rol in de samenleving letterlijk weer zichtbaar maakte, dat was wat het herwonnen zelfbewustzijn van de katholieken nodig had. Er mochten weer gebouwen verrijzen die terugverwezen naar de hoogtijdagen van de katholieken, de Middeleeuwen. Hij mag dan in de eerste plaats bekend zijn van het Rijksmuseum en het CS, vooraleerst is hij architect van meer dan zeventig kerken, en restaurateur van kapellen, kloosters en andere middeleeuwse gebouwen, zoals Kasteel de Haar bij Haarzuilens. De Middeleeuwen, lang weggezet als de dark ages, werden weer salonfähig.
Pierre Cuypers werd in Roermond geboren in 1827, als jongste van negen kinderen in het gezin van Johannes Hubertus Cuypers, een decoratieschilder die zich ook had gespecialiseerd in genrestukken, en Maria Joanna Bex. Hij doorliep het stedelijk gymnasium in Roermond en volgde tekenlessen aan de stadstekenschool bij Henri Linssen. Van 1845 tot 1849 verbleef Pierre voor zijn vorming als architect en meubelontwerper in Antwerpen, waar hij ook cursussen schilder- en beeldhouwkunst volgde. Daar moet Cuypers zijn ideeën over neogotiek gevormd hebben. In een feestrede voor het Genootschap Architectura et Amicitia zei hij in 1901:
‘Wanneer gij te bouwen hebt eene kerk, dan moet gij daarvoor gebruik maken van den Gotischen stijl, omdat het in dezen stijl is dat onze voorouders de prachtige kathedralen, parochiekerken en schilderachtige dorpskerken hebben gebouwd. Deze stijl bracht den mensch tot God door zijne verhevenheid in de keuze der vormen, de slankheid zijner steunpunten, de sierlijkheid en rijkdom der vensters. De opstijgende lijnen, door de zuivere ogivale bogen (spitsbogen) vereenigd, voeren den geest hemelwaarts.’
Na een rondreis door het Duitse Rijnland – waar hij onder meer de gotische Dom in Keulen bezocht, die op dat moment gerestaureerd werd – keerde hij terug naar Roermond, waar hij met fanfare werd binnengehaald en tot stadsarchitect werd benoemd. Hij trouwde met Rosalie de Vin, die echter al in 1855 na de geboorte en dood van hun tweede kind overleed. In 1852 richtte hij met F. Stoltzenberg het Atelier Cuypers-Stolzenberg op, waar aan de lopende band kerkelijke kunst en meubelstukken werden vervaardigd. Stoltzenberg was in de praktijk de zakelijk leider, Cuypers de artistiek leider.
Iemand die zich veel verdiept heeft in met name de vroege periode van Cuypers is architect Gerard van Asperen uit Veghel. Hij loopt met me door de Lambertuskerk, die momenteel gerestaureerd wordt, en geeft me een citaat te lezen. ‘My dearest Nenny!,’ schreef Cuypers tijdens een van zijn reizen op 12 februari 1863 aan zijn vrouw. ‘Indien gij gisteravond of liever, vóór een avond ware bij mij geweest, had ik eenige oogenblikken van volmaakt geluk genooten. Hé hoor ik je zeggen zijt gij dan niet altijd volmaakt gelukkig. Ja nu lieve gij weet zulks te goed dan dat ik U dat niet behoef te herhalen, maar ik wil spreken van de indruk die mij het wederzien van de thans reeds vergevorderde kerk alhier deed. De steigers zijn nu uit het priesterkoor weggeruimd, en met die heldere Hemel van gister namiddag was ik op het eerste oogenblik nogal voldaan.’
‘Ik durf de stelling wel aan dat de kerk in Veghel binnen het oeuvre van Cuypers belangrijker is dan het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam.’
We lopen naar het altaar. ‘Ik ging als jongetje al naar de mis hier,’ zegt Gerard van Asperen, ‘en naar de congregatiekapel waar toen diensten voor de kinderen werden gehouden en waarin nu een moskee is gevestigd. Toen ik later ontdekte dat hier in Veghel niet alleen de Lambertuskerk maar ook een klooster, een pastorie en een kapel van Cuypers staan, ben ik me gaan verdiepen in hem. Ik was vooral ook nieuwsgierig hoe het hem toch lukte om overal opdrachten in de wacht te slepen. Hoe was hij hier terecht gekomen? Hij had nogal een groot netwerk, hij had overal toegang. Ik ben ook lid van het Cuypers Genootschap geworden dat zorg draagt voor renovaties en beheer van oude gebouwen. Je zult de Lambertuskerk in Veghel niet als eerste tegenkomen als je over Cuypers gaat lezen, en toch neemt het een prominente plaats in in zijn oeuvre. Het is zou je kunnen zeggen de oer-Cuypers, de oudst bewaard gebleven kerk die hij heeft ontworpen. Hier experimenteerde hij met hoge gewelven, hier zie je dat hij zocht naar mogelijkheden om terug te keren naar de Middeleeuwen. De allereerste kerk waarin hij dat deed stond in Oeffelt, maar die is verloren gegaan in de oorlog. Ik durf de stelling wel aan dat de kerk in Veghel binnen het oeuvre van Cuypers belangrijker is dan het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam. Hij werd gemaakt in 1853, het jaar waarin de Nederlandse katholieken weer bisschoppen kregen. Cuypers kwam ook bij bisschop Zwijsen thuis, die woonde in Haren, tussen Tilburg en Den Bosch. In 1863 is de kerk gewijd. Brabantse boeren hielpen mee om zand en steen aan te slepen.
‘Ik ben een breed gelovig persoon. Ik ben katholiek gedoopt, maar ik heb ook een synagoge teruggebracht in haar oorspronkelijke staat en een moskee gebouwd, beide hier in Veghel. Ik heb ook gewerkt aan het gebouw voor Zuster Maria in Asten, een Grieks orthodox klooster dat zelfs in deze tijd groeit. Ik heb ook verscheiden moskees ontworpen, zowel voor de Marokkaanse als voor de Turkse gemeenschap. Hier in Veghel zit de Turkse gemeenschap in de congregatiekapel van Cuypers. Ze hebben al een ontwerp voor een eigen moskee in Turkse bouwstijl, maar de bouw daarvan moet nog beginnen. Intussen zitten ze al sinds de jaren ’80 in de Cuypers-kapel. Daar worden nu Cuypersgewelven en glas-in-lood-ramen afgewisseld met Arabische kalligrafie en de gebedsrichting Mekka. Een kerk moest een toren hebben. Cuypers schrijft ergens: een kerk zonder hoge toren is geen kerk. Dus hij zou die goed zichtbare minaretten wel begrijpen denk ik. Ik denk dat de positie van de katholieken toen en de moslims nu veel gelijkenissen hebben.’
Van Asperen wijst me op een curiositeit, achterin de kerk. ‘Dit is een opvouwbare biechtstoel. In de papieren van deze kerk kwam ik Cuypers’ schets tegen voor een vouwbare biechtstoel en ik zag dat die nooit was gerealiseerd. Ik heb hem alsnog gemaakt op basis van die oude werktekeningen. Ik vermoed dat de vouwbare biechtstoel bedoeld was voor jongerendagen, of boerelanddagen. Door de biecht is het katholicisme altijd een open en ontspannen geloof; zonden worden je vergeven, dat kennen andere religies toch niet in deze vorm.’
Vriendschap
De opmars van Cuypers als architect van katholiek Nederland is ondenkbaar zonder zijn vriend Robert Alberdingk Thijm. Cuypers en Thijm leren elkaar kennen in 1854. Cuypers is dan 27, Thijm 34. De Amsterdamse schrijver denkt al jaren na over bouwkunst en weet hoezeer de gotiek van de middeleeuwen in de landen om Nederland heen steeds meer belangstelling krijgt. De schrijver Lodewijk van Deyssel, zoon van Alberdingk Thijm, schreef in 1893 over de vriendschap tussen zijn vader en Cuypers: ‘Ze dachten eensgezind over de bouwkunst, de eerste was evenmin een leerling van den tweeden als de tweede van den eersten, zij waren eenvoudig beide voorstanders van dezelfde begrippen, de een gaf daarvan de theorie in poëtische en geleerde verhandelingen, de ander gaf daarvan de praktijk in de gebouwen die hij componeerde. Beide waren eenigermate dichters. De een dichtte zijn theorie in letterkundige betoogen, de ander dichtte in steenen vormen.’
Thijm heeft vooral veel oog voor de esthetische kant van de bouw en wil in 1854 een tijdschrift oprichten (De Dietsche Warande) als podium voor de verspreiding van de christelijke cultuur. Hij zoekt medewerkers; een architect die de christelijke kunst beoefent is zeer welkom. Cuypers onderneemt de – dan nog lange en moeizame – tocht naar Amsterdam en loopt naar de sluis van het Singel. ‘Ik zie een heer, met blond golvend haar,’ zal hij erover schrijven, ‘een portefeuille onder den arm, in veerkrachtigen tred de brug opkomen, en zonder zweem van twijfel stap ik op hem toe en reik hem de hand met de woorden: ‘U is zeker Jozef Alberdingk Thijm!’ ‘En u mijnheer Cuypers!’ klinkt het wederwoord. Zoo was het: en vanaf dat oogenblik tot aan zijn dood ben ik door de innigste vrienden-, straks broederbanden met den man verbonden gebleven, aan wiens zijde ik mij gelukkig heb gevoeld bijna veertig jaar lang te strijden voor dezelfde christelijk-esthetische beginselen.’
Vanaf dat moment opent Thijm voor Cuypers de deuren naar de internationale neogotische beweging. Het ‘terug naar de middeleeuwen’ hangt in de lucht. Cuypers ontmoet medestanders in België, Engeland en Duitsland. Door Thijms toedoen worden Cuypers’ gebouwen in het buitenland besproken en afgebeeld. Ze sterken elkaar in de gotiek als een gewetenszaak, een zaak van het geloof. Cuypers draagt onderwerpen aan voor de Dietsche Warande, Thijm beveelt Cuypers aan bij iedereen die zijn opmars naar het calvinistische noorden kan versterken. Het gaat Thijm niet alleen om uiterlijkheden zoals spitse bogen en gewelven, hij pleit voor zogenoemde ‘redelijke’ constructies, die zijn aangepast aan de eisen die de menselijke rede stelt en de zintuigen niet bedriegen. In de neogotische kerk zoals het tweetal die voor ogen heeft is de structuur van het gebouw zichtbaar, net als in de gotiek van de dertiende eeuw.
Biograaf Wies van Leeuwen in zijn Bossche woning: ‘Cuypers was minder een missionaris dan Thijm. Thijm was de denker, Cuypers de doener. Toen Cuypers zijn oog had laten vallen op Thijms zus liet Thijm Cuypers’ doopceel lichten. Hij was al lang bevriend met Cuypers, maar nu hij zijn zwager zou worden wilde hij heel zeker weten dat Cuypers een goed katholiek was. Hij had gehoord dat hij met hartjesdag in Amsterdam achter de meisjes aan had gezeten enzovoorts. Hij won inlichtingen in bij Willem Everts van Rolduc. Volgens Everts had Cuypers een ‘onbesproken reputatie’, al was er geen teken van echte ‘godsvrucht’. Toch was dat voor Thijm kennelijk voldoende.’
‘Cuypers op zijn beurt had een goed zakelijk instinct en was waanzinnig goed in framing. Hij wist precies de juiste contacten te leggen. Zozeer dat zijn vrouw Nenny op zeker moment tegen ‘m zei: ‘Gij hoeft u maar te vertonen om mensen voor u in te nemen.’ Zijn gedrevenheid maakte hem charmant, denk ik. Hij was ook pragmatisch, er moest ook geld verdiend worden. Het was precies de goede combinatie, die twee.’
‘Ze slaagden erin de Middeleeuwen weer als iets moois te tonen. Er is een prent van tekenaar Johan Herman Isings, Stad in de Middeleeuwen. Dat werd hét beeld van de Middeleeuwen voor generaties kinderen. Terwijl, wat zie je op die prent? Rechts de Roermondse Munsterkerk met die typische torens van Cuypers die er in de Middeleeuwen niet waren, en in het midden het door Cuypers gerestaureerde stadhuis van Kampen. Cuypers werd kortom Middeleeuwser dan de Middeleeuwen zelf!’
‘Een katholieke jongen die zulke grote prestigieuze bouwopdrachten in Amsterdam binnensleept als het Centraal Station en het Rijksmuseum, dat was echt wel revolutionair. Dat Cuypers er katholieke bouwwerken van maakt is niet provocatief bedoeld, al werd het wel zo ervaren natuurlijk. Het Rijksmuseum staat stijf van de middeleeuwse symboliek, dat kon voor de Hollandse elite echt niet door de beugel. De toenmalige koning Willem III weigerde het gebouw zelfs te openen omdat hij het een wanstaltig katholiek gedrocht vond. Wat ook meespeelde bij de onmin is dat de tegenstanders vonden dat het een gemanipuleerd proces was. Thijm zat bij de beoordelaars, evenals hun partner in crime Victor de Stuers. En nota bene de architect des Konings, Eberson, haalde de prijsvraag niet. Men snapte de iconografie niet, de sfeer was te katholiek. Het Centraal Station idem dito, dat zag er ook te veel uit als een kathedraal. Men zag dat de stad ingesloten werd door grote katholieke bouwwerken, aan de ene kant het CS, en andere kant het Rijks. De stad leek als het ware te worden ingekapseld door de papen.’
‘Cuypers en co wilden niet zozeer heel Nederland katholiek maken, ze wilden recht doen aan de Nederlandse geschiedenis. In hun ogen werd de bloeiperiode van de Nederlandse beschaving onrecht gedaan. Daarvoor hadden ze die stijl nodig tussen gotiek en neo-classicisme. Ze promootten daarmee niet zozeer de kerk zelf, maar een iconografische gedachtegang en die kon niet anders dan met katholicisme zijn doordesemd. Het was overigens ook een Pyrrusoverwinning hoor voor Cuypers, het in de wacht slepen van die twee mega-opdrachten, het Rijksmuseum en het CS. Daarna heeft hij namelijk nooit meer een overheidsopdracht gehad.’
Als het ging om zijn architectonische opvattingen bleek Cuypers niet roomser dan de paus. Van Leeuwen: ‘Dat hij de Basiliek van de Heiligen Agatha en Barbara heeft gemaakt, de kleine kopie van de Sint Pieter in het Brabantse Oudenbosch, een bouwwerk dat in alles haaks staat op zijn opvattingen, typeert zijn handelsgeest. Ik vermoed dat hij er later spijt van heeft gehad, want in de archieven kom je er namelijk hoegenaamd niets over tegen. Jos Cuypers, z’n zoon, zei later over Oudenbosch dat z’n vader er weinig mee van doen had gehad, maar toen ik in het Cuypers-archief ging bladeren vond ik wel de plattegrond van de Romeinse Sint Pieter in Romaanse stijl. Cuypers was door pastoor Hellemons gevraagd om een parochiekerk in de stijl van de Sint Pieter te maken. In Hellemons’ ogen waren de gebouwen in het Vaticaan ‘een manifestatie Gods’, dus niet gotiek maar barok. Cuypers trok over de Alpen naar Rome, maar kwam terug met commentaar op de Romeinse barok die hij echt niks vond. Zozeer dat een kardinaal tegen hem zei: als u zo doorgaat bent u niet langer welkom in het Vaticaan. Cuypers heeft Hellemons desondanks geprobeerd te overtuigen dat het interieur niet in Romaanse stijl moest maar Hellemons wilde niet. Ik denk dat Cuypers zich achteraf zo schaamde dat hij alles wat er in de archieven aan herinnerde heeft weggegooid. Er is bijna niets aan papierwerk overgebleven. Het paste ook niet in dat framing-idee: voor neo-gotiek moet je bij mij zijn.’
Behalve een zakelijk verbond brengt Thijm Cuypers ook vriendschap en familiegeluk. Via hem ontmoet Cuypers zijn tweede echtgenote, Thijms jongere zusje Antoinette, ook wel Nenny genoemd. Cuypers is ruim twee jaar na de dood zijn eerste vrouw Rosalia toe aan een nieuwe liefde. Nenny, die eigenlijk het klooster in had gewild, wordt zijn muze. Aanvankelijk wil ze het huwelijk niet consumeren. ‘Haar liefde tot Jezus was zoo groot dat zij meende daarmee God aangenaam te zijn,’ schrijft Cuypers. ‘Toen ik er echter op wees dat God ons geschapen had en in liefde vereenigde om ook kinderen op te voeden te zijner eere, toen berustte zij daarin.’ Zo weet hij haar over te halen haar ideaal van een Jozefhuwelijk op te geven. Kort na hun huwelijk maken ze samen een reis langs kerken en kathedralen in Duitsland en Noord-Frankrijk. In Roermond zorgt Nenny voor Cuypers’ dochter Roosje en in 1861 wordt hun eerste zoon geboren, Joseph, twee jaar later gevolgd door Theo (die op 2-jarige leeftijd overlijdt), en nog een jaar later door Mia. In 1865 verhuist het gezin naar Amsterdam. In die stad worden nog twee meisjes geboren, Katrina en Annie. Zowel Pierre als Nenny stellen hoge eisen aan zichzelf. Pierre wil ‘onsterfelijk’ worden in zijn werken, Nenny is een begaafd zangeres en wil zich verder ontwikkelen als zakenvrouw. Ze worden lid van de lekenorde van de paters dominicanen.
Chinees
Voor zijn kinderen moet Cuypers geen makkelijke man zijn geweest. In 1927 schreef zoon Jos, die inmiddels ook architect was geworden: ‘Wie zijn inzichten niet deelde, werd hem als persoon onsympathiek.’ En toen zijn vader de ‘zeer droeve ontdekking’ had gedaan, dat het werk van zijn zoon afweek van zijn principes, schreef hij die toe aan ‘valse beginselen’.
‘Als zijn omgeving kritisch was, brak de pleuris uit. Het was geen man van twijfels, hij had een rotsvast vertrouwen in zichzelf. En had daar ook reden voor.’
Achterkleinzoon Pierre Cuypers: ‘Beroemde mensen zijn in onze ogen aardige mensen, we dwingen onszelf om ze aardig te vinden. Pierre Cuypers werd altijd afgeschilderd als ‘onze voorvechter, onze held’. Naarmate ik me meer in hem verdiepte stelde ik me daar vraagtekens bij. Hij was ook iemand van wie zijn zoon – mijn grootvader Jos – zei dat hij je niet meer kon uitstaan zodra je kritiek op ‘m had. En die zich met ieder klein detail, elke deurkruk en elk krulletje, bemoeide. Nooit iemand anders de credits gaf. Ook zijn zoon niet. Het geslaagde werk van Jos bleef voor zijn vader het werk van ‘de Cuypers’.
‘IJdelheid was Pierre bepaald niet vreemd. Als zijn omgeving kritisch was, brak de pleuris uit. Het was geen man van twijfels, hij had een rotsvast vertrouwen in zichzelf. En had daar ook reden voor, want hij wist waar hij het over had. Hij beschikte over een expertise die weinigen met hem deelden. Nu denken wij bij de gotiek aan grijze wanden, maar ze waren juist kakelbont. Geel, fel oranje. We zijn daar echt met protestantse ogen naar gaan kijken, doordat de calvinisten alles gestript hebben om een serene sfeer te krijgen.’
‘Eén van de dieptepunten in de privésfeer was het huwelijk van zijn dochter Mia met de Chinees Frederick Taen Err Toung. Kerkelijke gemengde huwelijken waren al bijzonder, laat staan gemengde etnische huwelijken. Dat Mia er met een Chinees vandoor ging, dat was ongekend. Het enige wat sporadisch voorkwam was blanke mannen met een gekleurde vrouw uit de koloniën, maar dit! Je moet je voorstellen: de bouwer van het Rijksmuseum, de restaurateur van Kasteel Haarzuilens, aanzienlijke in Amsterdam, lid van de gemeenteraad, en dan een dochter die met een Chinees trouwt. Echt een schandaal. De zaak werd ook flink opgeblazen door Van Deyssel, de zoon van Thijm. Hij schreef het feuilleton Blank en Geel over de relatie. In de briefwisseling tussen Cuypers en Victor De Stuers, die biograaf Wies van Leeuwen heeft opgediept, hebben ze het er met elkaar over: wat moeten we met Mia? De kinderen die ze kreeg zijn verkleed gesmokkeld door Europa, door detectives achtervolgd, en uiteindelijk gestorven in Vaticaanstad. Of all places.’
Ook Cuypers’ biograaf Wies van Leeuwen vermoedt dat Cuypers een moeilijke man in de omgang was. ‘Ik denk dat ik snel ruzie met hem zou hebben gehad,’ zegt hij. ‘Hij was eigenwijs, een piekeraar, dat werd sterker in de loop van z’n leven. Ijdelheid, een zekere arrogantie, iemand die de wijsheid in pacht had. Dan was er nog de kwestie met de Chinees. Cuypers schreef: ‘Laten we hopen dat de bisscchop niet dispenseert, want ik wil haar niet meegeven aan die mensen.’
Thijm overlijdt in 1889. Cuypers schrijft aan zijn andere grote vriend, advocaat/politicus Victor de Stuers: ‘Ik verlies in hem mijn edelste vriend, ons leven was sedert 35 jaren zoo in elkander vervlochten, dat deze scheuring bij mij een diepe wonde nalaat.’ De jaren negentig zijn niet gelukkig. Het bedrijf Cuypers-Stoltzenberg loopt ook stuk en in 1897 – ze wonen dan weer in Roermond – krijgt Nenny gezondheidsproblemen. Ze sterft in 1898.
Nazaat Pierre Cuypers: ‘Cuypers was de juiste man op de juiste plek in de juiste tijd. Net na 1853, met de terugkeer van de bisschoppen in Nederland, waren de mogelijkheden ongekend. Iedereen die een kerk wilde kon bij ‘m aanbellen. Hij had echte ondernemersgeest. Wat dat betreft was het een katholiek die behendig gebruik maakte van alle liberale verworvenheden. Een visionaire ondernemer, een uitvoerder ook. En zeer gepassioneerd, altijd met de kleinste details bezig.’
‘Dat hij mijn achtergrootvader is en ik nog leef, zelfs nog niet stokoud ben, mag een wonder heten. Tegenwoordig is het wel mogelijk dat je als overgrootvader je achterkleinkind in levende lijve ziet, maar dat was vroeger natuurlijk bepaald niet zo. Het is mogelijk omdat toevallig mijn vader de jongste was, en ik op mijn beurt ook de jongste. De meesten van mijn generatie – broers, zussen, neven en nichten – zijn al dood. Ik voel mij in zekere zin een toevallig wandelend reliek uit een ver verleden. Dat ik een Cuypers was straalde wel op mij af vroeger. Voor katholieken was het sowieso interessant dat ik een nazaat was. De familie was niet superrijk, maar behoorde wel tot de bourgeoisie. Voor ze naar Roermond kwamen woonden ze in Vlodrop. Mijn vader is 1906 geboren, ik heb veel van ‘m meegekregen. Hij werd bouwkundig ingenieur. Dat is iets wezenlijk anders dan Pierre, die architect was en niet sprak van bouwkunde maar van bouwkunst.’
‘Ik werd ‘ontdekt’ als nazaat toen de gemeente Roermond rook dat de belangstelling voor Cuypers, met name door de voorgenomen restauratie van het Rijksmuseum, zou aanwakkeren en dacht: we moeten iets met het Cuypershuis, maar ook met het familiegraf. Er is daar een crypte met twaalf nissen. Het monument is door Pierre ontworpen. Het is te vinden op het zogenaamde ‘kerkhof met de handjes’, zo genoemd vanwege de handjes die over de muur tussen het katholieke en het protestantse deel elkaar grijpen. Toen ze gingen zoeken naar de eigenaar van het graf, kwamen ze bij mij uit, vanwege m’n naam. Maar ik vertegenwoordigde natuurlijk niet dé familie Cuypers. Ik had er wel aardigheid in inmiddels, dus ik ben in die genealogie gedoken, het spoor terug gevolgd via mijn vader Charles Cuypers. Al die verwanten aan Cuypers komen sindsdien eens in de paar jaar samen, we hebben eerder dit jaar nog zo’n reünie gehad.’
‘Het mooiste werk van mijn overgrootvader vind ik de grote hal van het Rijksmuseum, echt fenomenaal, en – heel bijzonder – de Koninklijke wachtkamer op het Centraal Station. Daar mag niemand naar binnen, zeker niet sinds iemand ooit iets kostbaars meegenomen zou hebben verbood Beatrix het, maar dat is zo’n prachtige ruimte. Het is overigens ook de enige Cuypersplek waar ik helemaal geen religieuze verwijzing heb gezien. Bij de heropening van het Rijksmuseum ergerde ik me eraan dat iedereen, tot aan Bekende Nederlanders als Ruud Gullit aan toe, zich uitsprak wat er zo mooi was aan het museum, maar het daarbij altijd uitsluitend had over de collectie! Terwijl: die collectie kenden we al, het ging er juist om dat het gebouw eindelijk weer in volle glorie te zien was. Ik begrijp heus wel waarom Koning Willem III het indertijd niet wilde openen, sommige katholieke verwijzingen hadden natuurlijk iets provocatiefs. Het was een nationaal museum, een gebouw van alle mensen, maar het had een uitgesproken katholiek voorkomen. Toch kan ik het niet nalaten erop te wijzen: tot pakweg 1500 wàs het nationale bewustzijn katholiek.’
© Schift, december 2015
Het boek Pierre Cuypers van ‘Wies van Leeuwen’ is verschenen bij uitgeverij WBooks. Dit artikel is gebaseerd op research voor de aflevering ‘Een vreemde kerk in de straat’ van de documentaireserie De IJzeren Eeuw.