Frans Pointl: ‘De uitkerende instantie had toch kunnen zeggen: ‘Wat leuk dat u nu voor uzelf zorgt, dat u er op oudere leeftijd bovenop bent gekomen’. Maar nee, ik kreeg een briefje dat ik volgens de regels in de statuten een jaar terug moest betalen. Nou ja, let them have it. Ik ben onafhankelijk. Ze zeggen altijd: in Nederland kun je niks bereiken. Ik vergelijk me toch een beetje met de Amerikaanse krantenjongen. The Dutch Dream. Ik heb geen kruiwagens gehad. Het bewijs dat je in Nederland iets kunt bereiken; van niets tot iets. Het leven is net een monopoly-spel: je gooit de dobbelsteen, er staat: drie pasjes naar een beetje succes, je gooit de dobbelsteen weer, maar deze keer staat er: terug naar af. Dat kan mij ook overkomen.

Ik had verwacht dat het succes kortstondiger zou zijn. Mensen om me heen trokken kastelen om mij op; ik had en heb het zelf niet in de hand. Ik hoopte dat ik mijn cocon weer dicht kon spinnen en dat is min of meer gelukt. Ik ben geen Hennie Huisman geworden die tapijthallen opent, ik sta niet op het netvlies van de mensen gebrand, maar het overkomt me wel eens dat ik, tijdens een maaltijd in de Volksgaarkeuken in de Spuistraat, een vreemd verhaal aanhoor van een prostituee en bemerk dat ze meteen weet wie ik ben. Anonimiteit wekt vaak vertrouwelijkheid, en die blijkt soms te zijn weggevallen.

‘Het laatste half jaar drijf ik een beetje apatisch door het leven. Weinig gedreven. Ik schrijf bij vlagen, ik kan soms maanden niets doen tot er ineens iets in me opborrelt en ik met de grove kwast een verhaal opzet en ’s avonds in bed een beetje met de balpen details invul. Daarna laat ik het weer een paar weken liggen, en zo voort. Een eindeloos aantal versies waarvan ik vaak de laatste uiteindelijk alsnog weggooi omdat ze niet goed is. Ik ben te neurotisch en te impulsief om ’s morgens met een leeg vel papier achter de schrijfmachine te gaan zitten. Ik kan een dag helemaal verklooien. Maar gelukkig vind ik mijn dag al niet meer verklooid zodra ik één halfuurtje klassieke muziek heb beluisterd. Het schrijven is echt: iets om handen hebben. Ik heb onlangs tweeënhalve maand aan een verhaal voor Playboy gewerkt. Ik stond gedurende die tijd met dat verhaal op en ging ermee naar bed. Ontzaglijk moeilijk, maar in de uiteindelijke versie staat niet één scabreus woord – alles zit tussen de regels verstopt. In de tijd dat ik voor uitzendbureaus werkte heb ik eens voor een heel sjieke, rijke dame in de buurt van de Minervalaan gewerkt; ze had niets voor me te doen, maar betaalde goed. Heel vreemd. Daar heb ik een verhaal omheen geregen, met wat fantasie. Ik vind het niet alleen interessant om over erotiek te schrijven omdat er verborgen wensen van me inzitten maar ook omdat het een uitdaging is om het te doen zonder man en paard te noemen, of vrouw en paard. Tegelijkertijd stoort het me dat deze tijd zo verschrikkelijk wordt geërotiseerd. Er is weinig sympathie onder de mensen, het gaat bijna unaniem om hormonenkwesties. In de reclame, in de media. Misschien speelt er ook wel jaloezie mee, hoor; jullie wel en ik niet.

Excessen

‘Het is zeker frustratie, maar geen angst. Niet voor míjn seks althans, misschien voor de seks die een ander eist. Ik ben niet iemand die heel diep in iemands territorium dringt – letterlijk en figuurlijk – maar ik vraag me ook af of het wel ten volle bevredigt als je het onderste uit de kan wilt halen. Mensen willen ‘het’ steeds weer herhalen, maar wanneer er eenmaal voldoende genegenheid in het spel is kan het toch allemaal wel wat minder? Er zijn zo veel excessen tegenwoordig. Ik zag laatst in een sekswinkel in een blaadje een vrouw die overal ringetjes doorheen had, door haar tepels en schaamlippen; een paar labia minora als plakjes lever. Ik geloof dat mannen het ook wel eens door hun voorhuid doen. Dat is toch wel absurd. Omdat het mensen zijn tegen wie je alles kunt zeggen, fascineren prostituees me mateloos. Geen aanloop nemen via excuses, maar direct: pats-boem. En natuurlijk heeft het sterk te maken met feeling voor mensen aan de zelfkant; als ik op één van drie lege bankjes in een park ga zitten zul je zien dat er na een paar minuten iemand naast me komt zitten, en gaat vertellen. In de Volksgaarkeuken kwam ook wel eens een mannelijke prostituee. Als zo’n jongen een beetje ’n IQ heeft, krijg je uiterst boeiende verhalen te horen. Sommige wat onsmakelijk, maar de moed en het risico fascineert me. De vrouwelijke hoer vind ik heel spannend; dat obscene jut me op. Ik raak haar overigens liever niet aan. Een zoentje, dat kan nog. Maar het is en blijft opwindend.’

‘Vannacht dichtbij een wezen dat door mijn verlangen zich beurtelings kameleoneerde een obscene hoer een zachte moeder een manlijke vadervriend’
(Uit: Keuze)

‘Ik geloof dat je niet van de vraag moet uitgaan wie voor jou de ideale persoon is, maar van de vraag: ben ík een ideale figuur? Gezien m’n leeftijd en m’n fysiek ben ik nou niet zo aantrekkelijk voor een ander, dunkt me. Ik ben ook niet iemand die op zoek gaat, clubs bezoekt of een escort-service belt. Ik denk dat je het niet kunt forceren. Ik spel de zaterdagadvertenties in Het Parool altijd uit en zag laatst staan: Man zoekt vrouw om samen de eenzaamheid op te lossen. Ik dacht: Da’s een goeie! Een soort kruiswoordpuzzle.

‘Andere jongens hadden al lang naar de horizon gekeken, maar mijn moeder blokkeerde het uitzicht.’

‘Tussen de horizon en mij stond altijd levensgroot die moeder. Een ontwikkelde, charmante vrouw die haar angsten en frustraties op mij inprentte. Andere jongens hadden al lang naar de horizon gekeken, maar mijn moeder blokkeerde het uitzicht. Een stuk jeugd is me afgenomen, die prettige basis heb ik niet. Over dat benauwende isolement wilde ik schrijven. Ik ben niet de enige, ik hoor veel verhalen van mensen waarna ik denk: ‘Goh wat heeft ie een belabberde jeugd gehad’. Ik kan een nare jeugd niet altijd als excuus aanvoeren; als iemand moordt of steelt heeft ie ook een rottige jeugd gehad. Ja, zeg. Maar de mensen in de kantlijn vertellen me heel vaak verhalen waarin ik me herken. Als het leven een schoolschrift is heb ik in de kantlijn geleefd. Ik kreeg op een gegeven moment een stempel op m’n voorhoofd: ‘Maatschappelijk mislukt – geen noemenswaardige materiële bezittingen’. Ik keek vanuit die kantlijn naar al die mensen die midden in het schrift hun status trachtten te handhaven, om maar niet met hun rug tegen die kantlijn aangedrukt te worden, of zelfs er doorheen. Achteraf vraag ik me af wie nu beter af was. Al die mensen die zich steeds maar waar moesten maken in het schoolschrift of ik die het vanuit de marge observeerde?

‘Mijn moeder is iemand die altijd blijft. Ik werk op het moment aan een verhaal waarin ik in een bar zit met een meisje op schoot. Niemand ziet iets of stoort zich eraan, maar dan komt mijn moeder binnen. Zij heeft haar beige jaren vijftig-klokmantel aan en idem tulband, waar ze indertijd bloedig voor heeft gespaard. Ze zegt: ‘Wat doe jij hier? Ik laat je vallen. Dit is Sodom en Gomorra’. Dan verdwijnt ze weer. In het verhaal komt ze verschillende keren terug om kritiek op mij te leveren, maar steeds kan ik niet antwoorden omdat ze direct nadat ze iets heeft gezegd verdwenen is – out of the picture. Ik ga nu blijkbaar wel eens met mensen om van wie ze zegt: ‘Dit kan niet!’ Misschien zou ik het wel prettig vinden om haar daar ècht mee te confronteren. En misschien is er nog wel iets van haar dat me kan zien, maar ze kan me niet bereiken. Ik heb gedroomd dat ze op bezoek kwam – ook met die klokmantel en die tulband – en zei: ‘Zoals je nu leeft! Je komt met mensen in contact, mensen die in de gevangenis hebben gezeten. Ik trek m’n handen van je af’. Toen heb ik heel kwaad geantwoord: ‘Nou dan neemt u maar een nieuwe zoon aan wie u uw verstikkende zorgen kunt wijden’. Ik ben altijd verschrikkelijk benieuwd geweest naar de moeder van Jan Arends. Ik vraag me af of ze streng was, en ijdel. Arends ging bij vrouwen werken die van hem heel dominant moesten zijn. Ze moesten vlezige benen hebben, gelakte nagels. Op een gegeven moment nam hij wraak. Als er iets was dat hem niet beviel liet hij bijvoorbeeld de boel aanbranden. Raar, toch. Ja, misschien is het wel te achterhalen hoe zijn moeder was maar helemaal precies kom ik het nooit te weten. Het houdt me bezig. Je bent een product van je verleden. Of: een reactie op je verleden. En die reactie probeer ik nu als het ware af te leren. Ik ga niet verder over m’n jeugd schrijven, dat is nu gebeurd. Ik heb m’n fantasie toch? Zonder fantasie zou het bestaan helemaal niets voorstellen. In de fantasie gebeuren de dingen die je graag zou willen beleven, dus zonder fantasie had je ze ècht nooit beleefd. Er zijn een heleboel mensen die hun vader niet hebben gekend. Míjn oplossing was: ik maak zelf een vader. Een intellectuele man, die van muziek houdt. Die eisen aan zichzelf en andere mensen stelt. Een man die liefde kan geven, ook. Als je een vader hebt met wie je absoluut niet overweg kunt, die je slecht behandelt, kun je toch ook stellen: deze vader begraaf ik in mijn gedachten en ik creëer, ik kneed een andere. De omgekeerde wereld: niet de vader maakt een zoon, maar de zoon maakt een vader.

‘We woonden aan de Stalinlaan en we lazen De Waarheid. Er kwamen wel eens kennissen van m’n moeder die zeiden: ‘Dat is een slechte krant, het communisme is niet goed’. Een vooruitziende blik dus, die mijn moeder niet had. Zij zei: ‘De Russen hebben hard gevochten om ons te bevrijden, de Russische artsen hebben ons geweldig verzorgd en opgevangen’. Kortom, je kon het ze uit dankbaarheid niet kwalijk nemen dat ze pro-communistisch waren. Ik weet van mensen die nu ouder dan 80 zijn dat heel veel joden na de oorlog De waarheid lazen. Terwijl er in die Oost-Europese landen altijd veel antisemitisme is geweest. Het woordje pogrom is een Russisch woord. We hadden moeite de materiële touwtjes aan elkaar te knopen, daarbij was over politiek spreken niet ‘in’. Pas later, voornamelijk door de oorlogen in het Midden-Oosten, ben ik me met politiek bezig gaan houden. Als ik nu zie wat er in landen als Joegoslavië gebeurt denk ik: ‘Hé, zouden sommige landen of volkeren een dictator nódig hebben?’. Zo’n man als Tito hield dat hele zaakje toch aardig bij elkaar. Als ik naar het Journaal kijk denk ik: ‘We hebben maar één leven en toch doen we de grootst mogelijke moeite elkaar dat ene leven zo zuur mogelijk te maken, als het even kan zelfs te ontnemen’. Als je die getallen hoort: trein in rivier gestort – tachtig doden, India – 600 doden, dringen ze totaal niet meer tot je door. Er is zo ontzaglijk veel dood. Ik denk dat er per dag een berg aan dode mensen is, zo groot als De Dom in Utrecht. Als wij bij God waren en zouden kijken naar al die mensen die als mieren krioelen en God zou zeggen: ‘Nou, er zijn er vandaag weer 3000 dood’, dan zagen wij in het krioelen geen verschil. Politiek en dood horen bij elkaar. Soms kan ik het echt niet meer volgen wat er allemaal gebeurt. Katholieken hoeven niet bang te zijn dat ze in de hel komen, want daar leven ze in. Al die zaken als ballet, film en muziek zijn afleidingsmanoeuvres om ons maar niet te hoeven realiseren dat we in die hel zitten. Stukjes hemel.

Loner

‘Ik heb het talent niet om te denken ‘Het leven is kort, je moet er van genieten’. Uit je dak gaan, zeggen ze wel eens. Dat onbesuisd vrolijke, ik kàn het niet.’

‘Ik eet geen varkensvlees, geen garnalen, geen schelpdieren, ik hou nauwlettend in de gaten wat er in Israël gebeurt, maar ik ben een geassimileerde jood, zoals Kissinger. Als ik ergens mee zit, of als er iemand ernstig ziek is, steek ik wel eens een kaarsje op in de Papegaaikerk. Een beetje voodoo-achtig, misschien. Ik ben me er zeer van bewust dat ik sterfelijk ben. Ik geloof niet meer zo in dualisme. Lichaam en geest zijn één, en als het lichaam sterft, sterven die cellen waarin alle informatie zit opgeslagen ook af. Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan de dood, zeker hier in deze mistige buurt van afscheid nemen (met uitzicht op een verzorgings- en verpleeghuis, MS). Ik zie de hele dag rolstoelen. En steeds dezelfde mensen; de ene keer nog met twee benen, dan met een en tenslotte helemaal zonder benen. Niet bepaald opwekkend, maar ik zou struisvogelpolitiek beoefenen wanneer ik deze buurt ontvluchtte. Ik ga er vanuit dat er, als ik m’n kop wegdraai omdat ik iets vervelends zie, aan de andere kant ook wel ellende te zien zal zijn. Alleen het feit dat je zo’n vogeltje nooit, nooit meer zult horen zingen. Die kleine dingen. Dat is geen reden om de hele dag naar de vogeltjes te gaan luisteren hoor, dan sluiten ze je ook op in Santpoort. Maar ik heb het talent niet om te denken ‘Het leven is kort, je moet er van genieten’. Uit je dak gaan, zeggen ze wel eens. Dat onbesuisd vrolijke, ik kàn het niet. Misschien zou ik daarvoor een joint moeten roken, maar ja denk ik dan, dan zal het beeld dat ik krijg voorgeschoteld niet kloppen. Het is allemaal zo mode, net als het oorbelletje. Misschien als ik een oorbel ga dragen en m’n haar zo rechtop zet met gel hoor ik ineens bij een groep, conformeer ik me aan een groep. Maar ik ben andere mensen niet, leef vanuit een eigen optiek. Ik was me er als kind van bewust dat ik er niet bij hoorde. Andere mensen waren als van een andere planeet. Ik drink wel eens een kopje koffie bij die tafeltjes en stoeltjes op het Waterlooplein; ik zit te midden van al die mensen, maar heb niet het gevoel dat ik bij ze hoor. Ik vind het leuk om ze te observeren. Een buitenstaander. Iedereen heeft z’n karakter. Een loner zijn, dat cultiveer je niet. Welnee. Ik constateerde het. Mijn moeder had dat ook; leefde haar leven in wezen alleen, had weinig vriendinnen.

‘Mijn verleden en een deel van mijn karakter hebben een loner van me gemaakt. Daarom heb ik ook twee oude ex-zwerfkatten. Een kat die geen gezelschap heeft kan zich heel goed redden. Het is niet echt een gemeenschapsdier. Ik heb me altijd geïdentificeerd met de underdog, de undercat. Iets dat niet voor zichzelf kan zorgen. Iemand die ik kende uit de Volksgaarkeuken, die heel rot zat, heb ik wel eens een paar honderd gulden gegeven omdat ik dacht: ‘wat kan mij het ook schelen, ik wéét hoe dat voelt’. Als in het plantsoen een baby ligt te krijsen treedt er gigantisch veel in werking, maar als er op diezelfde plek een uitgemergelde zieke kat ligt loopt iedereen voorbij. Dan denk ik: ‘Dat kind, daar komt wel een oplossing voor, voor die kat niet, dus die neem ik’. Ze hebben allebei recht op verzorging. Katten in huis… Het bindt heel sterk en je moet er voor zorgen dat ze jou niet overleven. Dan gaan ze een nare toekomst tegemoet. Daarom hou ik ermee op; ik heb besloten dat dit de laatste katten zijn die ik verzorg.

‘In de bundel staat dat ik op 1 augustus 1933 ben geboren. Het geeft toch heel veel warmte als je op je verjaardag vervolgens een boekenbon of een platenbon krijgt opgestuurd! Dat geeft een derde dimensie aan m’n bestaan, omdat het iets is dat er voorheen niet was. Maar het is onmogelijk om alle brieven te beantwoorden. Sommige mensen schrijven heel vertrouwelijke dingen, maar ik kan niet anders dan ze voor kennisgeving aannemen. Af en toe geef ik een boek aan mensen met een bijstandsuitkering. Soms doe ik er een CD-bonnetje bij, zodat ze leuke dingen kunnen doen. Er waren veel brieven van vrouwen bij. Ik heb uit nieuwsgierigheid wel eens zo’n dame bezocht. Ik kwam binnen in zo’n keu-rig-e kamer, met een bankstel en een boekenkastje met streekromans. Ik zat er een kwartier en dacht: ‘O, wat zou ik me hier verpletterend vervelen’. Een kamer die je door orde en precisie onmiddellijk verplettert – het mept meedogenloos op me in. En zij paste er precies in. Zo’n heel degelijke vrouw die de kat uit de boom kijkt, maar toch wel eens iets wil. Wonderlijk. Er komt een foto-album tevoorschijn, met begeleidende opmerkingen: ‘M’n zoon is zus en zo’ en ‘M’n schoondochter is juriste’. Vreselijk vermoeiend. Als ik zo’n bezoek heb afgelegd ga ik meteen naar bed. In het begin heb ik eens een brief gehad van een man uit Leeuwarden, met een fotootje erbij. Een heel knappe man om te zien, veel jonger dan ik, ook. Hij schreef: ‘Ik wil zo graag afwassen. Dan loopt ik naakt door het huis, met alleen een dienstbodeschort aan.’ Ik had op dat moment een gigantische afwas staan, en er stond een telefoonnummer bij. Ik dacht: het is natuurlijk leuk als die man een keer komt afwassen en m’n huis schoonmaakt, maar verder moet ie niet gek doen. Wat zouden de consequenties zijn? Dan dribbel ik toch weer achteruit.

‘Het ellendige is dat elke dag de tijd een stukje van je kracht afknaagt. Mensen krijgen haast, gaan zoeken – het moet barsten of buigen, waarop een noodsprong volgt. Veel mensen gebruiken elkaar als een aspirientje tegen de eenzaamheid. Ze kunnen het geduld niet opbrengen. Ik denk dat ik, als ik het mag beleven, op m’n zeventigste iemand ben die nog steeds afwacht. Als er iemand was die in m’n leven paste en die niet te veel beslag op me legde zou ik dat heel prettig vinden. Iemand die steeds op je dak zit, dat is het ergste wat er is. Als je op straat kijkt zie je mensen altijd met z’n tweeën lopen. Ik let daar vaak op als ik een wandelingetje maak door de Leidsestraat. Samen, samen, samen, samen. Net als de rookreclame: Samen komen we d’r wel uit. Samen door de stad. Dan denk ik: ‘Verdorie, kunnen die mensen dan geen minuut alleen zijn?’ En als er iemand alleen loopt: ‘Hé, eindelijk eens iemand zoals ik’. Je kunt veel meer indrukken opdoen als je alleen bent. Het is fantastisch als je iemand op afstand kent van wie je weet ‘Hij of zij is er’, maar als je iemand echt leert kennen brokkelt de droom die je om hem of haar heen weeft heel langzaam af. Ik zie verhoudingen als een pot met jam. Heel lekkere jam en allebei lepel je uit die pot. Op een gegeven is die pot leeg en zit je de rest van de tijd samen naar die lege pot te staren. Er zit niks meer in.’

‘My only regret in life is that I’m not someone else’
(Woody Allen)

‘Ik zou het ook kunnen zeggen. Het gevoel herken ik, maar.. Ik weet het niet, misschien dat je, als je als een ander je leven beziet op een filmpje, weer jezelf wilt zijn. Het is een cliché, maar je moet het toch met jezelf doen uiteindelijk. Gelukkig heb ik gevoel voor humor. Zwarte humor, dat weet ik, en die kan ik ook waarderen bij anderen. Ik zat laatst bij de Volksgaarkeuken naast een man met een enorme bochel, over wie ik iemand hoorde zeggen: ‘Ik ken die man. Z’n vader was rechter.’ Dat vind ik leuk.

‘Vroeger, toen ik steeds op verschillende kamertjes woonde, beschouwde ik Amsterdam als een grote kamer. Nu zie ik het als een gigantisch openluchtmuseum. Ik ben gehecht aan deze stad maar vind haar wel vies worden. En wat ik zo erg vind is dat ze die Amsterdammertjes soms midden op straat zetten. Laatst liep ik over het Rembrandtplein een beetje naar die terrasjes te kijken en op een gegeven moment liep ik met m’n geval heel pijnlijk tegen zo’n gekleurd paaltje op! ‘Verdomme,’ riep ik, ‘waarom zetten ze zo’n paaltje midden op straat?’ Ik heb een slakkenmentaliteit. Als ik verhuisde zou ik m’n omgeving mee willen nemen. Met m’n boeken, platen en dieren kan ik op heel veel plekken leven. Ik zou de weinige jaren die ik nog heb wel ergens anders willen doorbrengen, m’n horizon willen verbreden, maar ik denk niet dat het financieel is te verwezenlijken. Ik heb serieus nagedacht over Israël, maar ja dat doe je dan weer niet. Misschien, ooit, komt het er van.

‘Dat corset dat om mensen wordt aangetrokken – zo en zo laat moet je achter zo’n bureau zitten. Zo’n man die me ’s morgens om kwart over zeven kwam halen om in het autootje naar Amersfoort te gaan; allemaal dwang. En, moet je nagaan, voor een kutsalaris! Dan dacht ik: ‘Wel verdraaid, het is toch eigenlijk brutaal. Ze staan maar te bellen alsof ze eigenaar van me zijn.’ Dan gingen al m’n stekels overeind staan – het recalcitrante. Ik doe het nou toevallig eens niet zoals een ander het wil. Dus moest eerst even de kattenbak worden gedaan, dan stond zo’n vent te vloeken. Ik ben over het algemeen heel aardig en vriendelijk tegen mensen, maar heb al diverse malen gedroomd dat ik de boel kort en klein sloeg, mensen te lijf ging, deuren intrapte. Dat is de agressie die ik wegstop en die ’s nachts opborrelt. Hetzelfde met erotiek, daar heb ik ook niet veel lol aan gehad. En nog niet. Ach, ik sta helemaal stil, eigenlijk. Maar na een erotische droom waarvan ik ’s morgens denk ‘Hé da’s leuk zeg’ moet ik toch weer beseffen dat hij verdampt is als eau de cologne. Ik ben niet verstard, geen verloren geval. Voor m’n leeftijd ben ik erg flexibel, ik leer nog veel van jonge mensen. Ik kan een standpunt van jaren herzien. Ik betrap mezelf de laatste jaren zelf wel eens op dominantie. Dat ik het zèg als iets niet naar m’n zin is. Recht in iemands gezicht. Ik kom tegenwoordig voor mezelf op.’

2 juni 1992